ECLI:NL:RBDHA:2025:15160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.26318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken, beroep gegrond verklaard na onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Egyptische nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 5 december 2022 een verzoek ingediend voor de afgifte van een visum voor kort verblijf, welke door de minister op 14 december 2022 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 juni 2024. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 26 juni 2024. Tijdens de zitting op 15 juli 2025 was eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan, waarbij werd medegedeeld dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,-. De rechtbank oordeelde dat de minister in de besluitvorming onzorgvuldig had gehandeld door eiser niet te horen, wat essentieel was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank benadrukte dat het horen van de eiser in bezwaar een belangrijk uitgangspunt is, vooral in zaken waar de beslissing afhangt van de intenties van de aanvrager. De rechtbank merkte op dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de sociale binding van eiser met Egypte, wat de afwijzing van het visum verder ondermijnde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26318
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1983, van Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez Rhemrev).
Verweerder heeft het verzoek van eiser van 5 december 2022 om de afgifte van een visum voor kort verblijf bij besluit van 14 december 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit van 13 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder een beslissing op het bezwaar genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 26 juni 2024 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2025. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 907,-.

Motivering

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek toe.
Achtergrond
2. Eiser is 42 jaar oud en woonachtig Egypte. Hij woont daar samen met zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen. Eiser wil graag op bezoek bij zijn tante in Nederland, mevrouw [naam] (referente). Daarom heeft eiser verzocht om een visum voor kort verblijf. Eiser is landbouwer in Egypte en heeft een omgerekend inkomen van € 550,- in de maand. Om dit te staven heeft eiser in deze procedure verschillende bankafschriften overgelegd.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, het verzoek om een visum voor kort verblijf afgewezen. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [1]
Standpunt eiser
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder hem voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar in de gelegenheid had moeten stellen gehoord te worden.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen met een kruisjesformulier. Daarna heeft verweerder in bezwaar toch aanleiding gezien eiser via de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ nadere vragen te stellen. Eiser heeft in reactie hierop de vragen schriftelijk beantwoord. Vervolgens heeft verweerder, zonder hem in bezwaar te horen, vestigingsgevaar tegengeworpen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door deze handelswijze het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
6. In dit kader overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] dat horen in bezwaar het uitgangspunt is. Zeker in procedures waarbij verweerder beslissingsruimte heeft en de beslissing afhangt van de omstandigheden van het geval. Dit is in zaken waarin verzocht wordt om een visum voor kort verblijf bij uitstek het geval. Bij beoordeling van vestigingsgevaar gaat het om het voorspellen van toekomstig gedrag. Het horen biedt dan bij uitstek de gelegenheid om vragen te stellen over de intentie en aldus aan eiser om hem de gelegenheid te geven alle kennelijk voor verweerder relevante gegevens naar voren te brengen. Dit klemt in deze zaak temeer nu er bij verweerder ook nog allerlei vragen speelden over de economische binding van eiser met zijn land van herkomst. Zo vindt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkzaamheden als landbouwer verricht en dat het gaat om duurzaam en structureel inkomen. Ook hier had verweerder nadere vragen over kunnen stellen. Dit geldt ook voor de sociale binding waarvan verweerder vindt dat eiser die onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Door eiser te horen had hij de mogelijkheid gehad verweerder ervan te overtuigen dat hij tijdig terug zal keren naar Egypte om zich weer te voegen bij zijn echtgenote en drie minderjarig kinderen. Door eiser niet uit te nodigen voor een hoorzitting heeft verweerder hem geen eerlijke kans gegeven om verweerder van het tegendeel te overtuigen.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en daarbij deze uitspraak in acht te nemen.
Finale geschilbeslechting
8. De rechtbank merkt op dat verweerder in het bestreden besluit spreekt van ‘enige sociale binding’ met Egypte, terwijl eiser ten tijde van het bestreden besluit 41 jaar oud was, daar altijd gewoond heeft en daar nu samenwoont met zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen. Eiser kent simpelweg geen ander sociaal leven en binding dan met Egypte. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank verweerder niet volgen dat hieruit slechts ‘enige sociale binding’ volgt. In het nieuw te nemen besluit dient verweerder aan de sociale binding het volle gewicht te geven dat daar aan toekomt.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M. Belhaj mr. R.H.G. Odink
griffier
rechter

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit laatste is ook bekend als vestigingsgevaar.
2.6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.