ECLI:NL:RBDHA:2025:15160
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- M. Belhaj
- R.H.G. Odink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken, beroep gegrond verklaard na onzorgvuldige besluitvorming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Egyptische nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 5 december 2022 een verzoek ingediend voor de afgifte van een visum voor kort verblijf, welke door de minister op 14 december 2022 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 juni 2024. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 26 juni 2024. Tijdens de zitting op 15 juli 2025 was eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan, waarbij werd medegedeeld dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,-. De rechtbank oordeelde dat de minister in de besluitvorming onzorgvuldig had gehandeld door eiser niet te horen, wat essentieel was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank benadrukte dat het horen van de eiser in bezwaar een belangrijk uitgangspunt is, vooral in zaken waar de beslissing afhangt van de intenties van de aanvrager. De rechtbank merkte op dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de sociale binding van eiser met Egypte, wat de afwijzing van het visum verder ondermijnde.