ECLI:NL:RBDHA:2025:1514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
23/6654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na tijdelijke wijziging van woon- en verblijfsituatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 3 mei 2023 de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken vanaf 25 maart 2023, omdat eiser niet langer op het uitkeringsadres zou wonen. Tevens heeft het college de bijstand over de periode van 25 maart 2023 tot en met 30 april 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.989,10. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de gemachtigde van het college afwezig was. Eiser heeft betoogd dat zijn hoofdverblijf niet is gewijzigd door het tijdelijke huisverbod dat hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 maart 2023 het uitkeringsadres heeft verlaten, maar dat dit huisverbod een tijdelijk karakter had. Eiser heeft nooit zijn inschrijving op het uitkeringsadres beëindigd en heeft het college tijdig geïnformeerd over zijn tijdelijke verblijf elders.

De rechtbank concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt dit besluit. De rechtbank geeft het college in overweging om de aanspraak van eiser en zijn partner op een uitkering opnieuw te bezien. Tevens wordt het college opgedragen het griffierecht van eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: R.K. Singh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 3 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken vanaf 25 maart 2023 in verband met zijn woonsituatie en het beëindigen van de gezamenlijke bijstandsuitkering. Het college heeft de bijstand over de periode van 25 maart 2023 tot en met 30 april 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.989,10 (€1.202,- na verrekening met het vakantiegeld). Met het besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig. De gemachtigde van het college is met voorafgaande afmelding niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit.

2. Eiser en zijn partner ontvingen vanaf 22 februari 2022 een bijstandsuitkering voor gehuwden. Eiser heeft bij beschikking van 25 maart 2023 een huisverbod opgelegd gekregen voor de duur van tien dagen. Bij beschikking van 3 april 2023 is het huisverbod verlengd met 18 dagen. Op 28 april 2023 heeft de partner van eiser zich gemeld bij het college met het verzoek om de bijstandsuitkering die zij met eiser ontving, te wijzigen naar een uitkering voor een alleenstaande.
2.1.
Dit heeft geleid tot het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar met het bestreden besluit, waarbij de gezamenlijke uitkering is ingetrokken per 25 maart 2023 en de reeds uitbetaalde bijstand over de periode van 25 maart 2023 tot en met 30 april 2023 van eiser is teruggevorderd. Het college heeft hier aan ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer op het uitkeringsadres woont. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld per 25 maart 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna wordt uitgelegd hoe zij tot dit oordeel komt.
4.1.
Eiser is het niet eens met de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Zijn beroep komt er in de kern op neer dat zijn hoofverblijf niet gewijzigd is door het tijdelijke huisverbod. Hij kon alleen tijdelijk niet op het adres wonen, maar heeft zich nooit uitgeschreven. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij sinds zijn terugkomst in Nederland weer met zijn partner op het uitkeringsadres woont.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 25 maart 2023 tot en met 30 april 2023.
4.3.
Een besluit tot intrekking is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.4.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woonadres, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.5.
Gelet op het voorgaande lag het op de weg van het college om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres woonde en dat hij daarvan ten onrechte geen melding heeft gemaakt.
4.6.
Vaststaat dat eiser op 25 maart 2023 het uitkeringsadres heeft verlaten. In de periode van 25 maart 2023 tot en met 22 april 2023 heeft eiser twee huisverboden opgelegd gekregen. Eiser verbleef toen niet in de woning.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook gedurende de te beoordelen periode zijn woonadres op het uitkeringsadres heeft behouden. Daarbij is van belang dat de door het huisverbod ingegeven wijziging van de woon- en verblijfsituatie van eiser een vooropgezet tijdelijk karakter had. Van een verplaatsing van het feitelijke woonadres was geen sprake. [1] Het college heeft daarom niet aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in de periode van
25 maart 2023 tot en met 30 april 2023 zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, alleen al omdat er geen verplichting bestond voor eiser om te melden dat hij tijdelijk niet op het uitkeringsadres verbleef. Afgezien daarvan staat vast dat eiser op 30 maart 2023 contact heeft opgenomen met het klantcontactcentrum van de gemeente Den Haag en daarbij heeft gemeld dat hij bij het Leger des Heils verbleef omdat hij het huis was uitgezet. Hieruit volgt dat eiser de tijdelijke wijziging van zijn verblijfplaats bij het college heeft gemeld.
4.8.
Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Zij ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank geeft het college in overweging om de aanspraak van eiser en zijn partner op een uitkering in de periode van 25 maart 2023 tot en met 30 april 2023, afgezet tegen de reeds uitbetaalde uitkering, opnieuw te bezien.
6. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de rechtbank dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • gelast het college een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2806.