ECLI:NL:RBDHA:2025:1503
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van een Eritrese eiseres op grond van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Eritrese eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, beoordeeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 januari 2025, waarbij de eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kan worden overgedragen aan Zweden vanwege het risico op indirect refoulement, maar de rechtbank stelt vast dat de Europese regelgeving niet toestaat dat dit risico wordt beoordeeld binnen de Dublinprocedure, tenzij er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in het verantwoordelijke land. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten gepresenteerd die zouden wijzen op dergelijke systeemfouten in Zweden.
Daarnaast heeft eiseres betoogd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die de minister zouden moeten aanzetten om haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, met name haar relatie met een minderjarig neefje in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geoordeeld dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Zweden zou getuigen van onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.