ECLI:NL:RBDHA:2025:14918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
11696945 \ RP VERZ 25-50368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging stageovereenkomst en kwalificatie als arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stagiaire en haar stagebedrijf. De stagiaire, aangeduid als verzoekster, heeft een verzoek ingediend tot vernietiging van haar ontslag op staande voet, waarbij zij stelt dat er feitelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst. De stagiaire volgde een opleiding aan de Hogeschool en had een stageovereenkomst gesloten met het stagebedrijf, aangeduid als verweerster. De stageovereenkomst werd voortijdig beëindigd door de verweerster, die stelde dat de stagiaire niet voldeed aan de verwachtingen en dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de kwalificatie van de overeenkomst beoordeeld en vastgesteld dat de werkzaamheden van de stagiaire in overwegende mate gericht waren op haar opleiding. De rechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst was en dat het ontslag op staande voet niet vernietigbaar was. De verzoekster werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verweerster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
DJ
Rep.nr.: 11696945 \ RP VERZ 25-50368
Datum: 21 juli 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Ramautar,
tegen
[verweerster] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. B.J. Haverkate.
Partijen worden ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- een verzoekschrift, ter griffie binnengekomen op 12 mei 2025, met de producties 1 tot en met 4:
- een verweerschrift met de producties 1 tot en met 11;
- aanvullende producties 5 tot en met 8 van de zijde van [verzoekster] ;
- aanvullende productie 12 van de zijde van [verweerster] .
1.2.
Op 23 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Mr. Haverkate heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft voor het overige aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Deze bevinden zich in het griffiedossier.
1.3.
Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] volgt een opleiding aan de Hogeschool van [plaats] waarvan een stage van 800 uur onderdeel uitmaakt. [verweerster] heeft een online marketing bureau. [verweerster] heeft een vacature online geplaatst voor een stageplaats waarop [verzoekster] heeft gesolliciteerd. Er is een driepartijen overeenkomst gesloten tussen [verzoekster] , [verweerster] en de Hogeschool van [plaats] . Tussen partijen is afgesproken dat [verzoekster] een stagevergoeding zou ontvangen van € 300,- per maand bruto en dat zij 32 uur per week zou werken. De stagevergoeding is betaald door GJ Payroll B.V. [verzoekster] heeft een uitzendovereenkomst ondertekend met GJ Flex B.V.
2.2.
[verzoekster] is gestart op 9 december 2024. Naast [verzoekster] was er nog een stagiair werkzaam bij [verweerster] .
2.3.
Op 11 februari 2025 ging [verzoekster] mee op een bedrijfsbezoek. Op 6 maart 2025 heeft een gesprek plaatsgevonden over het gedrag van [verzoekster] tijdens dat bezoek. Vervolgens heeft [verweerster] voorgesteld om samen met de stagebegeleider van de opleiding in gesprek te gaan. Partijen hebben daarna gemaild over de inhoud van dat gesprek.
2.4.
Op 10 maart 2025 heeft [verzoekster] onder meer gemaild:
“Wat je nu allemaal opnoemt heb je nog niet eerder uitgesproken en is ook niet helemaal zoals je zegt. Het is niet eerlijk dat je doet alsof je deze punten met mij besproken hebt. Daarnaast heb ik geen enkel evaluatiegesprek met je gehad over het werk wat ik doe of de vaardigheden die ik wel/niet beheers. Hoe jij dit vertelt lijkt het alsof we drie maanden alleen maar bezig zijn met mijn gedrag, maar dat is toch helemaal niet waar? Dit speelt pas sinds die dag bij Suzuki en dat was 11 februari.
Ik hoop dat je in het gesprek met mijn studieloonbaanbegeleider wel eerlijk kan zijn.”
2.5.
In reactie op deze mail heeft [verweerster] de stage met onmiddellijke ingang beëindigd:
“In de afgelopen periode heb ik geïnvesteerd in jouw begeleiding en ontwikkeling. Tijdens meerdere evaluatiemomenten (welke ik hieronder benoem) hebben we duidelijke afspraken gemaakt over verbeterpunten, zoals zelfreflectie, het constructief omgaan met feedback en het voorkomen van herhaalde discussies. Een open en leerzame samenwerking, gebaseerd op wederzijds vertrouwen, is hierin essentieel. Ondanks deze inspanningen merk ik dat de besproken punten niet voldoende zij opgepakt en dat eerder besproken kwesties steeds opnieuw ter discussie worden gesteld.
(…)
Wat voor ons zwaar weegt, is je recente e-mail waarin je mijn eerlijkheid openlijk in twijfel trekt. Dit heeft het vertrouwen in onze samenwerking aangetast en de insteek van het gesprek veranderd.
Waar ik aanvankelijk nog openstond voor verdere begeleiding, ben ik nu, mede vanuit het belang van zowel [bedrijfsnaam 1] als jouw eigen leerproces, tot de conclusie gekomen dat een constructieve samenwerking niet langer mogelijk is. Vertrouwen is de basis voor elke samenwerking en wanneer dit in twijfel wordt getrokken, wordt de gehele relatie geschaad.
Ook heb ik meegenomen dat je meermaals heb aangegeven het niet naar je zin te hebben. (…)
Na deze reeks gebeurtenissen hebben wij besloten dat in het belang van zowel [bedrijfsnaam 1] als jouw persoonlijke ontwikkeling niet langer mogelijk is om de samenwerking voort te zetten. Daarom beëindigen wij je stage per direct. Het geplande gesprek zal doorgaan om dit besluit verder toe te lichten.
(…)”
2.6.
[verzoekster] heeft tegen de beëindiging geprotesteerd.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt -na vermindering ter zitting- bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vernietiging van het aan haar verleende ontslag op staande voet;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van het minimum loon over de al 360 gewerkte uren, vermeerderd de wettelijke rente en met 50% wettelijke verhoging;
[verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag.
De overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. [verzoekster] werkte volledig zelfstandig en was de hele dag bezig met het produceren van video’s. Ze vroeg wel om begeleiding maar kreeg die niet. Er hebben geen evaluatiemomenten plaatsgevonden en [verzoekster] kon niet aan haar leerdoelen werken. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was [verzoekster] 35 jaar. Wellicht had [verweerster] een hogere verwachting gehad van [verzoekster] gezien haar leeftijd. Ook het feit dat [verweerster] een eenmanszaak heeft is een indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst mocht [verweerster] die niet met onmiddellijke ingang beëindigen en is het gegeven ontslag op staande voet vernietigbaar. De kwalificatie als arbeidsovereenkomst heeft ook tot gevolg dat [verzoekster] over de gewerkte periode het minimumloon moet ontvangen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] voert verweer en stelt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat haar verzoeken moeten worden afgewezen en dat [verzoekster] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, moet worden veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten die [verweerster] heeft moeten maken en zal maken. Deze bedragen tot de datum van het verweerschrift € 7.040,69 inclusief btw.
4.2.
[verweerster] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er heeft geen arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaan. [verzoekster] heeft gesolliciteerd naar een stageplaats en haar werkzaamheden moeten ook feitelijk als stagewerkzaamheden worden aangemerkt. Het is niet zo dat zij productiewerk verrichtte waarbij geen begeleiding plaatsvond. [verweerster] heeft diverse werkzaamheden aan haar aangeboden, zoals ook blijkt uit de overgelegde e-mail van 25 februari 2025 aan [verzoekster] en de medestagiair waarin [verweerster] uitdrukkelijk aangeeft dat het de bedoeling is dat zij binnen het uitvoeren van de projecten van elkaar leren. [verweerster] heeft bovendien intensief feedback gegeven op de video’s die [verzoekster] maakte, zoals blijkt uit de whatsappberichten. Ook is ze een keer mee geweest naar een klant. Er hebben wekelijks gesprekken plaatsgevonden en op 6 maart 2025 vond een evaluatiegesprek plaats. Aangezien geen sprake is van een arbeidsovereenkomst is ook geen sprake van ontslag op staande voet. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is dan ook niet toewijsbaar.
Subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat wel sprake was van een arbeidsrelatie, stelt [verweerster] dat deze niet met haar is aangeaan maar met GJ Payroll B.V.
[verzoekster] maakt misbruik van bevoegdheid door deze procedure te starten en moet daarom worden veroordeeld in de volledige proceskosten.

5.De beoordeling

De kwalificatie
5.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de tussen partijen gesloten overeenkomst als een stageovereenkomst of, zoals [verzoekster] stelt, als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Daarbij moet vooropgesteld worden dat stageovereenkomsten vaak ook kenmerken van de arbeidsovereenkomst vertonen omdat de stagiair de noodzakelijke ervaring alleen kan opdoen door in het kader van de opleiding werkzaamheden te verrichten die vergelijkbaar zijn met die van een gewone werknemer. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan in bepaalde situaties sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. De maatstaf daarvoor is dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring, zulks met het oog op de voltooiing van de opleiding. Het gaat er dus om dat de werkzaamheden in overwegende mate in het belang zijn van de opleiding die de stagiair volgt. Als de werkzaamheden niet in overwegende mate in het belang van de opleiding zijn dan kan de relatie onder omstandigheden als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd. Het ligt op de weg van [verzoekster] om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de werkzaamheden niet in overwegende mate in het belang van de opleiding waren.
5.2.
Bij de kwalificatie van een overeenkomst moet eerst worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen over en weer zijn overeengekomen, aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij zijn alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van belang. Hierbij zijn ook de kennelijke bedoelingen van partijen, zoals die onder meer blijken uit de feitelijke gedragingen over en weer in de uitvoering van de overeenkomst, van belang. Vervolgens moet worden beoordeeld of die rechten en plichten zijn te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst of als een stageovereenkomst.
5.3.
Vaststaat dat [verzoekster] bij [verweerster] heeft gesolliciteerd op een stageplaats die zij in het kader van haar opleiding moest verrichten. Dat heeft ertoe geleid dat tussen partijen een stageovereenkomst is gesloten en dat [verzoekster] een stageplan heeft opgesteld. Ook staat vast dat [verweerster] [verzoekster] een vergoeding betaalde die ver beneden het minimumloon lag en die door partijen een stagevergoeding is genoemd. Dat partijen de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan blijkt dan ook niet. Dat wordt niet anders doordat [verzoekster] wellicht een wat hogere leeftijd heeft dan de meeste stagiairs. Dat [verweerster] van haar, gelet op haar leeftijd, meer verwachtte dan van jongere stagiairs blijkt nergens uit. Ook als dat het geval zou zijn brengt dat nog niet met zich dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Anders dan [verzoekster] betoogt is de rechtsvorm waarin het stagebedrijf de werkzaamheden aanbiedt ook niet relevant. Dat [verweerster] handelt namens haar eenmanszaak brengt dan ook niet met zich sprake zou moeten zijn van arbeidsovereenkomst.
5.4.
[verzoekster] stelt dat haar werkzaamheden in elk geval vanaf 1 februari 2025 niet meer gericht waren op het uitbreiden van haar kennis en ervaring. Vanaf die datum stelt zij vooral productiewerk te hebben gedaan dat zij geheel zelfstandig verrichtte en waarbij zij geen of onvoldoende begeleiding kreeg. Zij maakte video’s voor klanten. Deze werden zonder aanpassing aan de klant geleverd en hadden dus louter een commercieel doel. [verweerster] heeft dit betwist.
De kantonrechter overweegt hierover in de eerste plaats dat [verzoekster] haar stelling dat zij louter productiewerk heeft verricht niet voldoende concreet heeft gemaakt. Zij heeft weliswaar een lijst met links overgelegd maar dat de betreffende video’s zonder nadere feedback door [verzoekster] zijn gemaakt kan er niet uit worden afgeleid en is door [verweerster] betwist. Uit de overgelegde whatsappberichten (ook van na 1 februari 2025) blijkt bovendien dat [verzoekster] en [verweerster] regelmatig -meerdere keren per dag- contact hadden over de video’s en dat [verweerster] hierop inhoudelijke feedback gaf. Dat de video’s die [verzoekster] maakte een op een naar de klant gingen en dat [verzoekster] niet werd begeleid lijkt dan ook niet juist. Daarnaast is gebleken dat er in elk geval één gesprek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het bedrijfsbezoek waarbij [verzoekster] feedback heeft gekregen op haar optreden daar.
5.5.
[verzoekster] heeft verder aangevoerd dat de werkzaamheden die haar werden aangeboden eenzijdig waren. De kantonrechter oordeelt hierover dat [verzoekster] die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de e-mail van 25 februari 2025 blijkt immers dat [verweerster] diverse projecten aan [verzoekster] en de medestagiair gaf met de vraag om ze onderling te verdelen zodanig dat ze van elkaar konden leren. Ook blijkt uit die e-mail dat [verweerster] [verzoekster] de vrijheid gaf om te kiezen welke taken ze wilde oppakken, wat eerder wijst op een stage dan op een arbeidsovereenkomst. Ook staat vast dat [verzoekster] mee mocht naar een bedrijfsbezoek.
5.6.
Ook als de andere stagiair andere of meer afwisselende werkzaamheden van [verweerster] kreeg betekent dat nog niet dat [verzoekster] werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij onvoldoende feiten gesteld die daarop kunnen wijzen.
5.7.
De vraag of de overeenkomst als arbeidsovereenkomst gekwalificeerd moet worden, moet gelet op het voorgaande ontkennend worden beantwoord. Dat betekent dat art. 7:677 BW niet van toepassing is en dat de verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet niet toewijsbaar is. Daaruit volgt ook dat [verzoekster] geen aanspraak kan maken op betaling van minimumloon.
5.8.
[verzoekster] stelt in het verzoekschrift dat [verweerster] in strijd met de stageovereenkomst heeft gehandeld door deze tussentijds te beëindigen. [verzoekster] heeft aan die stelling in het petitum van haar verzoekschrift geen verzoek verbonden zodat het antwoord op de vraag of [verweerster] de stageovereenkomst kon opzeggen achterwege kan blijven.
De proceskosten
5.9.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] misbruik van recht heeft gemaakt door haar in rechte te betrekken en dat zij daarom, in aanvulling op het liquidatietarief, alle kosten die [verweerster] heeft gemaakt moet betalen.
5.10.
De kantonrechter wijst dit af. Weliswaar kan in geval van misbruik van bevoegdheid of onrechtmatige daad een volledige proceskostenveroordeling worden uitgesproken maar alleen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea)). Bij het aannemen van dergelijk misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het mede door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Anders dan [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat daarvan geen sprake is. Dat [verzoekster] niet wordt gevolgd in haar stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst betekent nog niet dat die stelling als
evidentongegrond moet worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor het feit dat [verzoekster] , uitgaande van een arbeidsovereenkomst wellicht de verkeerde partij in rechte heeft betrokken omdat ze werd betaald door een payrollbedrijf. Nog daargelaten dat de gang van zaken daarover nogal ondoorzichtig is zou een vergissing op dit punt nog geen misbruik van bevoegdheid zijn geweest.
5.11.
Omdat [verzoekster] ongelijk krijgt moet zij wel de proceskosten, bepaald volgens het liquidatietarief, aan de kant van [verweerster] betalen. Deze worden als volgt begroot:
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 949,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure die aan de kant van [verweerster] worden begroot op € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen,
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2025.