In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, heeft zijn aanvraag ingediend en stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens artikel 6:12 van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. In dit geval is eiser op 12 september 2023 in de nationale procedure opgenomen, en de wettelijke beslistermijn zou op 12 maart 2024 eindigen. Echter, de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen, wat door de rechtbank als rechtsgeldig wordt beschouwd.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 13 november 2024 prematuur is ingediend, waardoor het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier J. Yedema, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.