ECLI:NL:RBDHA:2024:5087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL23.25084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldige verlenging van beslistermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, van Syrische nationaliteit, had op 24 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/3, omdat er een groot aantal asielzoekers tegelijk om internationale bescherming had verzocht. Eiseres stelde dat deze verlenging niet rechtsgeldig was, omdat er geen sprake was van een groot aantal asielzoekers die tegelijkertijd een aanvraag hadden ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de beslistermijn rechtsgeldig had verlengd en dat de ingebrekestelling van eiseres prematuur was ingediend. Hierdoor was het beroep van eiseres niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke beslistermijn met het WBV 2023/3 rechtsgeldig was verlengd en dat er geen aanleiding was om een nadere beslistermijn vast te stellen of om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.

1.1.
De staatssecretaris heeft op 18 september 2023 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres is
niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de beslistermijn, waarbinnen een besluit moet zijn genomen op de asielaanvraag van eiseres, heeft overschreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn niet is overschreden, omdat deze rechtsgeldig is verlengd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en geschil
3. Eiseres heeft op 24 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van 25 juli 2023 heeft eiseres de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 30 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is verlengd. De staatssecretaris mocht die verlenging niet baseren op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat niet is gebleken van (1) een groot aantal asielzoekers dat (2) tegelijk om internationale bescherming heeft verzocht. Door de huidige situatie aan te merken als een situatie, die verlenging van de beslistermijn rechtvaardigt, rekt de staatssecretaris deze bepaling te veel op, hetgeen strijdig is met artikel 31, derde lid van de Procedurerichtlijn (Pri). Het beroep is daarom volgens eiseres ontvankelijk en gegrond. Eiseres verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen zo spoedig mogelijk, dan wel uiterlijk binnen veertien dagen na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op straffe van een dwangsom.
5.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in de situatie van eiseres verstrijken op 24 juli 2023, gerekend vanaf het moment waarop zij tot de nationale procedure is toegelaten. Maar door de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/3 [1] met ingang van 1 januari 2023 is die beslistermijn met negen maanden verlengd. Hierdoor zal de beslistermijn pas verstrijken op 24 april 2024. De ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Is de verlenging van de beslistermijn rechtmatig?
6.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling van 25 juli 2023 reeds was verstreken en of gelet daarop het ingediende beroep ontvankelijk is.
6.1.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6.2.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6.3.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Dit is de implementatie van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b van de Pri.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met de in het WBV
2023/3 opgenomen motivering en de verdere toelichting in het informatiebericht (IB) 2023/10 en de Kamerbrief van 3 februari 2023 [2] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft dit nader geëxpliciteerd in het verweerschrift van 18 september 2023 en het hogerberoepschrift van 8 januari 2024. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.5.
Reeds in haar uitspraak van 26 april 2023 [3] heeft deze rechtbank en zittingsplaats
vastgesteld dat uit de tekst van artikel 31 van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis of de doelstellingen van de Pri volgt dat sprake moet zijn van een piek in het aantal asielaanvragen, zoals eiseres meent. De rechtbank acht de betreffende overwegingen in de onderhavige procedure onverkort van toepassing. De uitzonderingsgronden op de algemene beslistermijn van zes maanden, zoals die zijn opgenomen in artikel 31 van de Pri, hebben tot doel de uitvoering door de lidstaten te vergemakkelijken en het de lidstaten mogelijk te maken een groot aantal aanvragen tegelijk correct te behandelen, om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de nationale systemen van de lidstaten en de lidstaten meer flexibiliteit te geven. De uitleg dat artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b van de Pri alleen ziet op een piek in het aantal asielaanvragen op één bepaald moment, zou meebrengen dat lidstaten dit artikel slechts bij hoge uitzondering kunnen toepassen. Dat zou afbreuk doen aan deze doelstellingen.
Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak overweegt de rechtbank dat haar uitleg van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Pri aansluit bij het voorlopig oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de verwijzingsuitspraak van 8 november 2023 [4] . Volgens de Afdeling lijkt met het woord “tegelijk” in deze bepaling niet strikt letterlijk “op hetzelfde moment” bedoeld te zijn omdat asielaanvragen in de praktijk zelden daadwerkelijk op hetzelfde moment worden ingediend. De toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Pri lijkt bovendien ook alleen nuttig effect te hebben wanneer tenminste enige tijd is verstreken. Plotselinge stijgingen in het aantal asielaanvragen zullen vaak pas na enige tijd merkbaar zijn, waarna tot verlenging van de beslistermijn kan worden overgegaan. De stelling van eiseres faalt dan ook.
6.7.
De rechtbank verbindt voor haar oordeel geen gevolgen aan de vaststelling dat
enkele zittingsplaatsen van deze rechtbank tot een ander oordeel zijn gekomen. De aanhoudende toename van het aantal asielaanvragen in combinatie met de maatregelen die door de staatssecretaris zijn genomen om de beslistermijn te verkorten, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nog altijd sprake is van een situatie waarin een verlenging van de beslistermijn gerechtvaardigd is. Ter zitting is door de staatssecretaris toegelicht dat in de afgelopen periode een groot aantal nieuwe medewerkers in dienst is genomen die op dit moment worden ingewerkt. Hoewel de staatssecretaris in beginsel gehouden is binnen de wettelijke termijn op asielaanvragen te beslissen en een verlenging van die termijn slechts bij wijze van uitzondering kan worden toegestaan, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende inspanningen verricht om alsnog binnen de verlengde termijn te kunnen beslissen en kan op dit moment nog niet worden gesteld dat niet langer gebruik gemaakt kan worden van de uitzondering.
6.8.
De rechtbank overweegt tenslotte dat zij kennis heeft genomen van de prejudiciële
vragen die de Afdeling bij uitspraak van 8 november 2023 [5] heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over het WBV 2022/22 [6] , de voorganger van het WBV 2023/3. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om af te wijken van haar oordeel. De rechtbank laat daarbij meewegen dat het, gelet op de ervaringen met prejudiciële vragen, hoogstwaarschijnlijk geruime tijd zal duren voordat deze vragen zijn beantwoord. Zou de rechtbank met het beslissen op deze beroepen wachten totdat de vragen zijn beantwoord, dan zou de behandeling van deze beroepen voor langere tijd moeten worden aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen op een (asiel)aanvraag zich naar hun aard niet lenen voor aanhouding voor een langere termijn. De rechtbank kiest er daarom voor om zelf een oordeel te geven op dit punt. Daarbij laat de rechtbank verder meewegen dat het in deze procedures enkel gaat om de beslistermijn en dat geen inhoudelijk oordeel wordt gegeven over een besluit op de asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

7. De wettelijke beslistermijn is met het WBV 2023/3 naar het oordeel van de rechtbank rechtsgeldig verlengd. Nu eiseres de asielaanvraag heeft ingediend op 24 januari 2023, dus na 1 januari 2023, is de beslistermijn met negen maanden verlengd. De ingebrekestelling van 25 juli 2023 is te vroeg ingediend, omdat de staatssecretaris nog niet in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid van de Awb. Dit betekent dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is.
8. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding tot het vaststellen van een nadere beslistermijn onder last van een rechterlijke dwangsom. Tot slot wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om vergoeding van haar proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, gepubliceerd in Staatscourant 2023, nr. 3235 op 8 februari 2023.
2.Tweede Kamer 2022-2023, 19637, nr. 3068.
6.Gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.