In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op medische gronden en de aanvraag om uitstel van vertrek vanwege gezondheidsredenen. De minister heeft deze aanvragen bij besluit van 5 februari 2024 buiten behandeling gesteld, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 11 juni 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiseres had op 15 januari 2024 de minister verzocht om haar aanvraag compleet te maken, maar de minister stelde vast dat de overgelegde medische stukken niet voldeden aan de vereisten. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de gevraagde bewijsmiddelen niet conform de vereisten zijn ingediend, waardoor de aanvragen niet compleet waren. Eiseres betoogde dat zij de vereiste informatie correct had overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om de overgelegde stukken bij de behandelaar te verifiëren.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat eiseres ten onrechte stelt dat zij had moeten worden gehoord. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvragen terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 februari 2025.