Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser], eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
18 mei 2025 waarin staat dat de verbalisant op 18 mei 2025 om 16:30 uur eiser nog heeft gevraagd om zijn zienswijze met betrekking tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod omdat dit abusievelijk was vergeten in het gehoor. Omdat de inhoud van dit proces-verbaal van bevindingen niet overeenstemt met de inhoud van het eerste hierboven genoemde proces-verbaal van gehoor, is het de rechtbank onduidelijk hoe de gang van zaken precies is geweest. De rechtbank gaat er, afgaande op de mededelingen in het meest recente proces-verbaal van bevindingen, net als verweerder, daarom vanuit dat eiser voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit niet op de hoogte is gesteld van het voorgenomen besluit en van zijn recht om daarover een zienswijze naar voren te brengen. Het bestreden besluit 1 kan daarom niet in stand blijven.
18 mei 2025 om 14:49 uur. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het terugkeerbesluit tijdig, voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser is opgelegd en uitgereikt, en dat dit ook een geldig terugkeerbesluit is dat aan een maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
19 mei 2025 om 16:10 uur is overgebracht naar Detentiecentrum Rotterdam. Het verblijf in de politiecel heeft dus langer dan de toegestane 24 uur geduurd. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, maakt de overschrijding van de termijn de maatregel van bewaring niet zonder meer onrechtmatig. Het verblijf in de politiecel was te lang, waardoor in dit geval de aanvankelijke tenuitvoerlegging van de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:219). Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, kan het bevel tot wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging ingevolge artikel 94, zesde lid, van de Vw achterwege blijven. Eiser heeft wel aanspraak op een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in samenhang gelezen met artikel 94, zesde lid, van de Vw, voor het nadeel dat hij heeft geleden door zijn te lange verblijf in de politiecel. Omdat sprake is van een overschrijding van de maximale verblijfsduur met bijna anderhalf uur, wordt deze schadeloosstelling vastgesteld, naar de norm van € 30,- per dag of gedeelte van een dag, op in totaal € 30,-.
Beslissing
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.