ECLI:NL:RBDHA:2025:14761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.8694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele gerichtheid en eerdere aanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese man, een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 22 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van LGBT Asylum Support en Vluchtelingen in de Knel.

Eiser stelt homoseksueel te zijn en voert aan dat hij niet terug kan naar Guinee vanwege zijn seksuele gerichtheid. Dit is de vierde keer dat hij deze motieven aanvoert in een asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het eerste asielmotief, namelijk identiteit en nationaliteit, geloofwaardig achtte, maar het tweede motief, de seksuele gerichtheid, niet. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende nieuwe of gewijzigde feiten heeft aangedragen die zijn huidige aanvraag ondersteunen, en dat zijn verklaringen niet wezenlijk verschillen van eerdere aanvragen.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat er sinds zijn vorige aanvragen is veranderd, en de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de beoordeling van de minister. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8694 (beroep) en NL25.8695 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 24 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] ,
dhr. [naam 2] van LGBT Asylum Support, [naam 3] van Vluchtelingen in de Knel, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser stelt daarnaast homoseksueel te zijn en niet terug te kunnen naar Guinee. Dit is de vierde asielaanvraag waarbij eiser zijn seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoert.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, en 2) seksuele gerichtheid. Verweerder heeft het eerste asielmotief geloofwaardig geacht, maar het tweede asielmotief niet. Eiser maakt namelijk niet inzichtelijk wat er nieuw of veranderd is ten opzichte van de vorige asielaanvragen waarbij eisers seksuele gerichtheid eveneens ongeloofwaardig is geacht. Daarnaast heeft eiser oppervlakkig verklaard en verwacht verweerder meer diepgang van eiser.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe kort samengevat het volgende aan. Eiser voert aan dat hij een groei en een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat zijn verklaringen deels lijken op zijn eerdere verklaringen, wordt ingegeven doordat hij zich juist op deze gebieden heeft ontwikkeld. Hij heeft hiervan een aantal voorbeelden gegeven. Verder blijkt uit het voornemen noch uit de beschikking hoe rekening is gehouden met eisers referentiekader. Daarbij lijkt betrokkene niet in staat diepgaander te verklaren dan dat hij heeft gedaan. Hij heeft in elk geval uitgebreid verklaard. Daarnaast moest verweerder de ingebrachte stukken, foto’s en verklaringen in samenhang met het relaas in positieve zin meewegen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In dit geval gaat het om eisers zesde asielaanvraag en is het de vierde aanvraag waaraan zijn gestelde homoseksuele geaardheid ten grondslag ligt. In de eerdere drie procedures heeft verweerder die geaardheid niet geloofwaardig gevonden. Omdat het om een opvolgende procedure gaat, gaat verweerder niet ten onrechte uit van een verzwaarde bewijslast. Het asielrelaas waar eiser op voortborduurt, is eerder namelijk al ongeloofwaardig geacht, en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. [1]
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. Op pagina 4 van het bestreden besluit legt verweerder immers uit dat hij rekening heeft gehouden met (bijvoorbeeld) zijn opleidingsniveau, leeftijdsfase en culturele achtergrond, maar ook met het feit dat eiser al sinds 2013 in Nederland is en reeds in 2017 voor het eerst een aanvraag heeft ingediend waarin hij zich beriep op zijn gestelde seksuele gerichtheid. Ook stelt hij al sinds 2015 naar het COC te gaan en een langdurige relatie te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende rekening gehouden met eisers achtergrond.
7. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Daartoe mocht verweerder allereerst van belang achten dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat er sinds zijn vorige aanvraag is gewijzigd. Op de vraag aan eiser wat er nu anders is dan ten tijde van zijn eerdere aanvragen, antwoordt hij dat zich nu durft te uiten, geen schaamte meer heeft en dat hij veel heeft geleerd. [2] Vergelijkbare verklaringen heeft hij bij zijn eerdere (opvolgende) aanvraag afgelegd. Zo heeft hij toen verklaard dat hij zich nu vrij voelt om te praten en te doen. Eerder durfde hij dat niet, maar nu hij een tijdje in Nederland woont wel. [3] Ook heeft hij verklaard dat hij zijn gevoelens hier wil uiten en weet dat dit kan. [4] Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat zijn verklaringen, ondanks het ruime tijdsverloop sinds zijn eerdere aanvraag, niet wezenlijk verschillen van wat hij eerder ook al heeft verklaard. Dat zou, zoals eiser betoogt, in zekere zin kunnen worden gezien als een teken van continuïteit, maar in het licht van de verzwaarde bewijslast waarvan verweerder mocht uitgaan, mocht verweerder zijn relaas op basis hiervan ongeloofwaardig vinden.
Verder heeft eiser verklaard dat zijn relatie sterker is geworden en dat het een hechte relatie is. [5] De rechtbank kan verweerder – in het licht ook van het feit dat het hier niet om zijn eerste aanvraag gaat – volgen dat eiser niet goed heeft kunnen uitleggen waar dit uit blijkt, behalve uit het feit dat zij (met name) meer tijd samen zouden hebben doorgebracht.
7.1.
Zoals onder rechtsoverweging 6 is overwogen, verblijft eiser al enige tijd in Nederland en bezoekt hij naar eigen zeggen al sinds 2015 het COC. Gelet hierop heeft verweerder in redelijk van eiser mogen verwachten dat hij meer en inzichtelijker kon verklaren. De stelling van eiser dat zijn cognitieve vermogens beperkt zijn en hij daarom niet meer kon verklaren, is niet onderbouwd en slaagt reeds daarom niet.
7.2.
Eiser heeft verschillende verklaringen en rapporten ingebracht. Verweerder wijst er terecht op dat veel van deze stukken in lijn zijn met wat ook al in eerdere procedures is overgelegd. Zo zijn er ook in de vorige procedure (die is geëindigd met de uitspraak van zittingsplaats Groningen van 6 februari 2020, NL19.30459) foto’s ingebracht en verklaringen van het COC. Ook is er in die procedure net als in de onderhavige procedure een rapport van LGBT+ Asylum Support ingebracht. Het tijdens de beroepsprocedure ingebrachte rapport van Buro Kleurkracht van 27 april 2025 bevat vanaf pagina 12 een analyse van eisers verklaringen. Verweerder merkt terecht op dat hierin voor een belangrijk deel wordt ingegaan op verklaringen uit eerdere procedures. De omstandigheid dat het hier om een opvolgende aanvraag gaat, met een daarmee samenhangende verzwaarde bewijslast, komt in de in dit rapport gemaakte beoordelingen niet terug. Het rapport van LGBT+ Asylum Support van 16 juli 2025, dat op zitting nader is toegelicht door de opsteller, wijst er op pagina 8 terecht op dat er continuïteit zit in eisers verklaringen. Zo stelt hij nog steeds met dezelfde vriend samen te zijn en gaat hij nog steeds naar bijeenkomsten van het COC. Deze continuïteit hoefde verweerder – in het licht van de verzwaarde bewijslast die hij in een situatie als deze mag hanteren – echter niet tot een andere conclusie te brengen. Het rapport komt verder tot de conclusie dat eisers verklaringen wel degelijk een samenhangend geheel vormen, maar verweerder heeft deze conclusie in het licht van wat hiervoor, onder overweging 7, is overwogen niet hoeven volgen. Verweerder mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat de verklaringen en rapporten niet voldoende zijn om eisers tekortschietende verklaringen te compenseren. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1193, ov. 3.
2.Verslag gehoor opvolgende aanvraag 12 februari 2025, p 5.
3.Verslag gehoor opvolgende aanvraag 18 september 2019, p. 4.
4.Verslag gehoor opvolgende aanvraag 18 september 2019, p. 5.
5.Verslag gehoor opvolgende aanvraag 12 februari 2025, p 7.
6.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1121, ov. 2.2.