ECLI:NL:RBDHA:2025:14586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
23/6474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure over piketbijstand voor minderjarige

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025, in de zaak met nummer SGR 23/6474, heeft de rechtbank het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het verlenen van piketbijstand aan een minderjarige tijdens een vervolgverhoor, welke aanvraag aanvankelijk door verweerder was afgewezen. Na het indienen van beroep heeft verweerder alsnog besloten de vergoeding toe te kennen, waarna eiser het beroep introk en verzocht om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van feitelijke complexiteit in deze zaak, wat aanleiding gaf om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.230,50 moesten worden vergoed, evenals het door eiser betaalde griffierecht van € 184,-. De uitspraak benadrukt dat in gevallen van feitelijke of juridische complexiteit een advocaat wel proceskosten kan maken, in tegenstelling tot de gebruikelijke praktijk waarin dit niet het geval is. De rechtbank heeft ook een wegingsfactor toegepast vanwege de samenhang met andere procedures van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.1.
Bij brief van 27 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld. Bij brief van 29 januari 2025 is het beroep ingetrokken en is verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.2.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van eiser. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft bij brief van 2 april 2025 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 1 februari 2023 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het verlenen van piketbijstand aan een minderjarige tijdens een vervolgverhoor. Verweerder heeft deze aanvraag in eerste instantie afgewezen en is in bezwaar bij dat besluit gebleven. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder alsnog besloten de vergoeding toe te kennen. Daarop heeft eiser het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Wat zijn de regels?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. [1]
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij verwijst in dat kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit volgt dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken voor een procedure over de vergoeding van de verleende rechtsbijstand. [2]
Wat is het standpunt van eiser?
5. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank waarin is geoordeeld dat verweerder ook voor vervolgverhoren in het kader van het jeugdstrafpiket een vergoeding dient toe te kennen. [3] Verweerder heeft in onderhavige zaak de aanvraag aanvankelijk afgewezen, waarmee hij volgens eiser deze eerdere uitspraak van de rechtbank heeft genegeerd. Deze handelswijze van verweerder maakt dat er in dit geval geen sprake is van omstandigheden die inherent zijn aan de uitoefening van de eigen praktijk van een advocaat. Daarnaast benadrukt eiser dat het gaat om een complexe kwestie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om proceskostenveroordeling gelijktijdig is gedaan met de intrekking van het beroep, zodat eiser ontvankelijk is in zijn verzoek. Eiser heeft zijn beroep ingetrokken, omdat verweerder de gevraagde piketvergoeding alsnog heeft toegekend. Dit betekent dat in beginsel aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
6.1.
De Afdeling heeft in de door verweerder genoemde uitspraak [4] overwogen dat in beginsel heeft te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken voor een procedure over een vergoeding van de verleende rechtsbijstand. De kosten die zijn verbonden aan een dergelijke procedure, met inbegrip van een beroeps- en hoger beroepsprocedure, zijn zo inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk dat niet kan worden volgehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door een derde in te schakelen die in dat verband beroepsmatige rechtsbijstand verleent. Alleen als een zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is, dient van dit uitgangspunt te worden afgeweken.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in dit specifieke geval sprake is van feitelijke complexiteit. Zij overweegt daartoe als volgt. Op de zitting heeft eiser benadrukt dat hij genoodzaakt was beroep in te stellen en daarmee proceskosten te maken, omdat verweerder de uitspraak van deze rechtbank van 22 oktober 2022 naast zich neerlegde. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder weliswaar alsnog de piketvergoeding toegekend, maar deze werkwijze is tot op heden niet in beleid verankerd. Advocaten worden daardoor gedwongen om bezwaar- en beroepsprocedures te starten om aanspraak te maken op de piketvergoeding. Bovendien ziet de jurisprudentie waarnaar verweerder verwijst op toevoegingen, terwijl het hier om een andersoortige zaak gaat. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
6.3.
Eiser en zijn gemachtigde (tevens zijn kantoorgenoot) hebben elkaar bijstand verleend in twee soortgelijke procedures. [5] Op de zitting heeft eiser laten weten niet te verwachten dat in beide zaken de proceskosten volledig worden vergoed. Nu de bezwaar- en beroepschriften in beide zaken grotendeels gelijkluidend zijn en de twee zaken door de rechtbank gelijktijdig op zitting zijn behandeld, is naar het oordeel van rechtbank sprake van samenhangende zaken. [6] De rechtbank zal daarom een wegingsfactor toepassen van 0,5. Dit betekent dat de proceskosten worden vastgesteld op € 1.230,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde van € 647,-, en een wegingsfactor van 0,5).
6.4.
Verweerder dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. [7]

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.230,50. Verweerder dient ook het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3610.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14218.
4.Zie voetnoot 2.
5.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank in de zaak SGR 23/6479.
6.Zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7.Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.