Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 24/19327, waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist, en dat eiser de minister op 6 november 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister de termijn heeft overschreden en de aanvraag niet tijdig heeft behandeld.
De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn op van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank wijst erop dat de minister geen bestuurlijke dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, zoals bepaald in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, maar dat de rechter wel kan opleggen dat de minister binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe aan eiser, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.