ECLI:NL:RBDHA:2025:1445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/19327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, beroep gegrond

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 24/19327, waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist, en dat eiser de minister op 6 november 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister de termijn heeft overschreden en de aanvraag niet tijdig heeft behandeld.

De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn op van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank wijst erop dat de minister geen bestuurlijke dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, zoals bepaald in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, maar dat de rechter wel kan opleggen dat de minister binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen.

Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe aan eiser, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/19327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting. [1]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De minister heeft de aanvraag op 31 juli 2023 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd. [4] Eiser heeft de minister op 6 november 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [5] Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft. [6]
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser inmiddels is gehoord op zijn asielmotieven. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan de minister een langere nadere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de minister om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke nadere beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de minister eerst nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven. De rechtbank sluit in dit verband aan bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020 [7] . De nadere beslistermijn vangt aan na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank aan de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom. [8] Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 2022 [9] geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de minister de in deze uitspraak bepaalde nadere beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
9. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom betalen aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 2022 [10] geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om
binnen acht wekenna de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.