ECLI:NL:RBDHA:2025:14394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
24/6879 en 24/6883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunningen voor bijgebouw en toiletruimte; procesbelang eiseres ontbreekt

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres, The Young Commercial Investments B.V., tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om omgevingsvergunningen te verlenen voor het plaatsen van een bijgebouw in de tuin en het daarin plaatsen van een toiletruimte. De bestreden besluiten zijn genomen op 4 juli 2024. De rechtbank heeft de beroepen op 21 juli 2025 behandeld, maar niemand van de zijde van eiseres of de derde partijen was aanwezig. De rechtbank constateert dat het houten huisje met sanitaire voorzieningen zonder de benodigde vergunningen is geplaatst en dat eiseres, als voormalig eigenaar van het perceel, de vergunningen heeft aangevraagd. Echter, het perceel is inmiddels verkocht en het huisje is afgebroken, waardoor eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroepen. De rechtbank concludeert dat er geen andere redenen zijn voor eiseres om procesbelang te hebben en verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank de zaken niet inhoudelijk behandelt en dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/6879 en 24/6883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaken tussen

The Young Commercial Investments B.V., uit Den Haag, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde partij 1](derde-partij 1, gemachtigde: mr. M.A. de Boer) en
[derde partij 2](derde-partij 2).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de weigering van het college om omgevingsvergunningen te verlenen voor het plaatsen van een bijgebouw in de tuin [adres] in Den Haag (bestreden besluit 1) en het daarin plaatsen van een toiletruimte (bestreden besluit 2).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten van 4 juli 2024. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij 1 heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Namens eiseres en derde-partijen is niemand verschenen.
Feiten en omstandigheden
3. In de achtertuin van het perceel [adres] in Den Haag is een houten huisje met daarin sanitaire voorzieningen geplaatst, zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunningen. Eiseres heeft als (toenmalig) eigenaar van het perceel alsnog de omgevingsvergunningen aangevraagd. Het college heeft de omgevingsvergunning voor zowel het houten huisje als voor de toiletruimte daarin afgewezen.
3.1.
Derde-partij 1 heeft op 19 juni 2025 een schriftelijke reactie ingediend op de beroepen van eiseres. In deze schriftelijke reactie staat dat eiseres het perceel waarop het houten huisje stond heeft verkocht en dat het houten huisje is afgebroken. Eiseres heeft op 16 juli 2025 schriftelijk bevestigd dat het perceel is verkocht.

Procesbelang

4. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet eerst worden beoordeeld of eiseres procesbelang heeft. Het college heeft het procesbelang op zitting ook betwist.
4.1.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure is komen te vervallen. In dat geval is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen. Vast staat namelijk dat het huisje inmiddels is afgebroken en dat de grond waarop het huisje stond, door eiseres is verkocht. Nu eiseres geen eigenaar meer is van de grond, kan zij het huisje niet meer op het perceel terugbouwen. Zij heeft daarom geen feitelijk belang meer bij het verkrijgen van de gevraagde omgevingsvergunningen.
4.3.
De rechtbank is verder ook niet gebleken van andere redenen waarom eiseres nog procesbelang zou hebben bij de uitkomst van deze procedure. Desgevraagd heeft eiseres in een schriftelijke reactie van 16 juli 2025 laten weten nog veel waarde te hechten aan een uitspraak, door alles wat er is gebeurd. De rechtbank vat dit op als een verzoek om een uitspraak om principiële redenen. Zoals in 4.1 is overwogen, levert dit geen procesbelang op. Eiseres is bovendien niet op zitting verschenen om toe te lichten waaruit haar procesbelang nog zou bestaan.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaken niet inhoudelijk behandelt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5005, r.o. 3.1 en van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301, r.o. 6.1.