Overwegingen
1. Eiseres had een tijdelijke parkeervergunning aangevraagd voor een vervangende auto met kenteken [kenteken] (de auto). Een dergelijke tijdelijke parkeervergunning heeft een maximale geldigheidsduur van één maand en gold oorspronkelijk van 17 juli 2024 tot en met 17 augustus 2024. Daarna heeft eiseres voor de auto opnieuw een tijdelijke parkeervergunning aangevraagd. Deze tijdelijke parkeervergunning is verleend met als begin- en einddatum 18 augustus 2024, oftewel een geldigheidsduur van één dag.
2. De auto stond op de volgende data en tijdstippen op de hieronder genoemde locaties geparkeerd:
- op 20 augustus 2024 om 13:10 op de [straatnaam 1] ter hoogte van nummer [huisnummer 1] ;
- op 21 augustus 2024 om 17:50 op de [straatnaam 2] ter hoogte van nummer [huisnummer 2] ;
- op 23 augustus 2024 om 20:38 op [straatnaam 1] ter hoogte van nummer [huisnummer 3] .
Deze locaties zijn door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als plaatsen waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
3. Tijdens controles op voormelde tijdstippen is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding hiervan zijn aan eiseres drie naheffingsaanslag opgelegd van elk € 79,30, waarbij € 2,60 ziet op nageheven parkeerbelasting en € 76,70 op kosten van de naheffing.
4. Voor een parkeeractie op 24 augustus 2024 was in eerste instantie ook een naheffingsaanslag opgelegd aan eiseres, maar verweerder heeft deze naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar vernietigd. In deze uitspraak staat onder andere vermeld:
“Gebleken is dat er op 20-08-2024, 21-08-2024 en 23-08-2024 naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor dit voertuig en het bezwaar hiervan is afgewezen. Omdat deze naheffingsaanslag de vierde is in 1 week tijd, besluit ik de naheffingsaanslag van 24-08-2024 eenmalig uit coulance te laten vervallen. Hierbij merk ik nog op dat aan deze beslissing geen rechten kunnen worden ontleend voor andere of volgende gevallen.”
5. In geschil is of de drie naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
6. Eiseres stelt dat zij de tijdelijke parkeervergunning op 18 augustus 2024 opnieuw voor een maand heeft aangevraagd. Dat de tijdelijke parkeervergunning is verleend voor één dag komt volgens eiseres door een administratieve of technische fout van de gemeente. Voor zover eiseres wel een fout zou hebben gemaakt, heeft het systeem van de gemeente gefaald door een vergunning met een onlogische en onbruikbare geldigheid te accepteren. Het systeem zou een dergelijke foutieve invoer moeten blokkeren of een foutmelding moeten tonen in plaats van de verantwoordelijkheid volledig op de aanvrager af te schuiven. Daarnaast heeft eiseres eerder wel succesvol een tijdelijke parkeervergunning voor een maand aangevraagd. Dit bewijst dat eiseres bekend is met de aanvraagprocedure en dezelfde intentie had bij haar tweede aanvraag. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder een van de vier naheffingsaanslagen uit coulance heeft laten vervallen, wat impliceert dat de gemeente zelf erkent dat er sprake is van een bijzondere situatie of een administratieve fout. Het is inconsistent en onredelijk dat de andere drie naheffingsaanslagen, die voortkomen uit exact dezelfde foutieve registratie, niet op dezelfde manier worden behandeld. Eiseres ontkent op 18 augustus 2024 een bevestiging van haar aanvraag te hebben ontvangen. Op basis hiervan nam zij juist aan dat de verlening succesvol was geweest.
7. Verweerder stelt dat eiseres bij het opnieuw aanvragen van de tijdelijke parkeervergunning 18 augustus 2024 als einddatum heeft ingevoerd, waardoor de tijdelijke parkeervergunning slechts één dag geldig was. Volgens verweerder heeft eiseres van de aanvraag ook een bevestiging ontvangen waarin deze einddatum staat vermeld. Voor zoverre eiseres voor een andere periode de aanvraag had willen indienen, had deze bevestiging voor haar aanleiding moeten zijn om de aanvraag opnieuw te doen. Verweerder betwist dat door een systeemfout de vergunning voor een dag is verleend in plaats van een maand. De aanvrager dient zelf de begindatum en einddatum van de tijdelijke vergunning in te voeren en is zelf verantwoordelijk voor opgeven van de juiste data en de controle hiervan. Ook heeft verweerder toegelicht dat burgers geregeld een tijdelijke parkeervergunning voor één dag aanvragen, waardoor het juist wenselijk is dat het systeem deze geldigheidsduur toelaat. Verder betwist verweerder dat eiseres ten aanzien van de vierde naheffingsaanslag in het gelijk is gesteld. Verweerder heeft in dat specifieke geval coulance verleend, omdat sprake was van vier naheffingsaanslagen in twee weken tijd en niet omdat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd.
8. Vaststaat dat eiseres op de onder 2 genoemde data en tijdstippen niet beschikte over een (tijdelijke) parkeervergunning voor de auto. Ook heeft eiseres op die momenten niet op een andere wijze parkeerbelasting voldaan. Dit betekent dat de drie naheffingsaanslagen in principe terecht zijn opgelegd.
9. Gelet op wat door partijen is aangevoerd, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres bij het opnieuw aanvragen van de tijdelijke parkeervergunning als einddatum
18 augustus 2024 heeft ingevoerd. Het niet opmerken hiervan komt voor rekening en risico van eiseres. Dat eiseres de intentie had om de tijdelijke parkeervergunning opnieuw voor een maand aan te vragen, kan niet tot het oordeel leiden dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd. Parkeerbelasting is immers een objectieve belasting, waarbij opzet en schuld geen rol spelen en in beginsel geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dit is slechts anders als sprake is van een acute noodsituatie waardoor de parkeerder niet in staat was om (tijdig) parkeerbelasting te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een dergelijke overmachtssituatie.
10. Het betoog van eiseres dat de drie naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat de vierde naheffingsaanslag is vernietigd, treft geen doel. Zoals ter zitting is toegelicht door verweerder, is de vierde naheffingsaanslag vernietigd op basis van het coulancebeleid van de gemeente Den Haag. Dit staat ook genoemd in de uitspraak op bezwaar (zie onder 4). Verweerder heeft hiermee niet het vertrouwen gewekt dat de eerste drie naheffingsaanslagen ook vernietigd zouden moeten worden.
11. Verder is de rechtbank niet bevoegd om verweerder op te dragen de resterende drie naheffingsaanslagen uit coulance te vernietigen. Toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule, waarbij de wet gedeeltelijk buiten toepassing kan worden gelaten bij onredelijke gevolgen, is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, die niet door de rechtbank kan worden beoordeeld. Voor zover eiseres heeft bedoeld een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen, kan dit beroep dan ook niet slagen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
Afschrift verzonden aan partijen op: