ECLI:NL:RBDHA:2025:1430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
24/9945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en schadevergoeding

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een tweede voorschot op de kinderopvangtoeslag, nadat verweerder, de Dienst Toeslagen, haar eerdere aanvraag had afgewezen op 27 december 2024. De afwijzing leidde tot problematische schulden voor verzoekster, die een verzoek om aanvullende schadevergoeding had ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS), maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, wat noodzakelijk is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Verzoekster stelt dat zij zich in een acute financiële noodsituatie bevindt, met een aanzienlijke betalingsachterstand bij haar verhuurder en andere verplichtingen. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat er op het moment van de uitspraak geen dreigende uithuiszetting of afsluiting van nutsvoorzieningen is, en dat de situatie niet zo spoedeisend is dat een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek af, omdat verzoekster het spoedeisend belang onvoldoende heeft aangetoond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9945

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van een tweede voorschot van verzoekster.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 december 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft kinderopvangtoeslag van verzoekster teruggevorderd. De terugvorderingen hebben tot problematische schulden geleid. Verzoekster heeft een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Op 12 september 2024 is een eerste voorschot aan verzoekster toegekend van € 11.000,-. Op 16 december 2024 is door verzoekster een tweede verzoek om een voorschot gedaan. Dit verzoek is door verweerder afgewezen omdat er te weinig financiële ruimte is om nog een voorschot te betalen. Aan verzoekster kan maximaal € 21.000,- aan immateriële schade betaald worden. Zij heeft al een bedrag van € 11.000,- ontvangen als eerste voorschot en een bedrag € 10.000,- bij de definitieve compensatiebeschikking. Daarbij komt dat maar 1 keer een voorschot kan worden toegekend.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster stelt dat zij zich opnieuw in een acute financiële noodsituatie bevindt waardoor zij een tweede voorschot nodig heeft. Zij heeft een aanzienlijke betalingsachterstand opgebouwd bij haar verhuurder, zorgverzekering en de nutsvoorzieningen. Haar verhuurder heeft gewaarschuwd dat, als de schuld nog verder oploopt, een uitzettingstraject gestart zal worden. Te verwachten valt dat verzoekster uiteindelijk een veel hoger schadebedrag uitgekeerd gaat krijgen dan het bedrag dat zij tot nu toe als voorschot heeft ontvangen. Er is dan ook geen reden om het voorschot te weigeren.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van het bezwaar of de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden betaald. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5.1.
Uit de e-mail van 29 november 2024 van de verhuurder van de woning van verzoekster blijkt dat er inderdaad een bedrag van € 12.485,92 aan huur open staat. Echter staat ook in de brief dat er op dit moment nog geen uitzettingstraject is gestart en de deurwaarder niet is betrokken. Dit is telefonisch bevestigd door de gemachtigde van verzoekster. Gelet hierop is er op dit moment nog geen sprake van een dreigende uithuiszetting of een andere dusdanig spoedeisende situatie waarvoor een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Anders dan in de zaak van de rechtbank Midden-Nederland [1] waar verzoekster naar verwijst is er geen sprake van een dreigende afsluiting van de nutsvoorzieningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook geen spoedeisende reden aanwezig om nu een voorlopige voorziening te treffen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verzoekster het spoedeisend belang bij de door haar verzochte voorlopige voorziening onvoldoende aangetoond. De door verzoekster gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven. Daar zijn geen aanwijzingen voor. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat in de zaak mede de vraag speelt of het beleid van verweerder om maar eenmalig een voorschot te verstrekken evenredig is. Beantwoording hiervan vraagt in dit geval een indringende beoordeling waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1113.