ECLI:NL:RBDHA:2025:1418
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten tegen hoog tarief
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering tegen een tarief van € 125,54 per maand en de weigering om bijzondere bijstand tegen het hoge tarief van € 162,44 per maand toe te kennen. Het college heeft eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering met het besluit van 26 januari 2023 gedeeltelijk buiten behandeling gesteld. Met de beslissing op bezwaar van 7 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, de bijzondere bijstand tegen het lage tarief toegekend en tegen het hoge tarief afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in beroep overgelegde stukken aannemelijk is dat eisers bewindvoerder ten tijde van belang extra werkzaamheden heeft verricht vanwege problematische schulden. Ter zitting heeft eiser onweersproken aangevoerd dat het schuldhulpverleningstraject erg moeizaam is verlopen. Het college had hiervan op de hoogte kunnen zijn en had kunnen weten dat er voor de afronding van het schuldhulptraject nog de nodige inspanningen door de bewindvoerder nodig waren. Op basis van de overgelegde stukken kan worden geconcludeerd dat de bewindvoerder in 2023 nog regelmatig met de gemeentelijke afdeling die zich met schuldhulpverlening bezig hield (Financieel Servicepunt) contact heeft gehad en deze van de nodige informatie betreffende eisers schuldpositie heeft voorzien.
Nu aannemelijk is dat eisers bewindvoerder ten tijde van belang extra werkzaamheden heeft verricht vanwege problematische schulden, heeft het college ten onrechte aan eiser bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend tegen het lage tarief van € 125,54 per maand. Eiser had aanspraak op bijzondere bijstand tegen het hoge tarief van € 162,44 per maand. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het college eiser in 2024 ook bijzondere bijstand heeft toegekend tegen dat hoge tarief. De rechtbank ziet geen grond waarom dat in 2023 anders zou moeten zijn. Het geschil had betrekking op de vraag of het college eiser terecht bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten tegen het lage tarief van € 125,54 per maand heeft toegekend en zijn aanvraag van een vergoeding tegen het hoge tarief van € 162,44 per maand terecht heeft geweigerd. Voor de beantwoording van die vraag was essentieel of aannemelijk was dat eisers bewindvoerder in de relevante periode vanwege problematische schulden extra werkzaamheden heeft verricht.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2023, herroept het primair besluit van 26 januari 2023 en kent eiser over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toe ter grootte van € 162,44 per maand en bepaalt dat het college eiser daarom een bedrag van € 442,80 (€ 36,90 x 12) aan bijzondere bijstand voor deze kosten nabetaalt. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht (€ 50,-) aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.