ECLI:NL:RBDHA:2025:1417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
09/322342-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meermalen gepleegde diefstal met valse sleutels en insluiping in woningen en bedrijfsruimten

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal met valse sleutels en insluiping in woningen en bedrijfsruimten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 februari 2024 tot en met 19 augustus 2024 meermalen goederen heeft weggenomen uit verschillende panden in 's-Gravenhage. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in woningen, waarbij hij zich buiten het weten of tegen de wil van de rechthebbenden bevond. Daarnaast heeft hij met valse sleutels geldbedragen gepind van de rekeningen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gepleegde feiten een forse inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en heeft daarom een aanzienlijke straf opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/322342-24
Datum uitspraak: 5 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] [postcode] [plaats] (penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] ) en aldaar gedetineerd.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 22 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.C.H. Walkate naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van omstreeks 19 februari 2024 tot
en met 30 juli 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland,
in/uit een of meer (bedrijfs-)panden gelegen aan de [adres 2] (zaak 2.1) en/of
de [adres 3] (zaak 2.2) en/of [adres 4] (zaak 2.3) en/of de
[adres 5] (zaak 2.5) en/of de [adres 6] (zaak 2.9)
- een kluis en/of donatiebox (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan Moskee Alhikmah, in elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.1)
- een schoudertas met daarin een of meer bankpassen en/of een sleutelbos en/of
medicatie en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [naam 1] en/of restaurant Pizzeria Pronto, in elk geval aan een ander
toebehoorde (zaak 2.2)
- een fooienpot (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[naam 2] en/of restaurant Bogazici, in elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.3)
- een jas met daarin een portemonnee met inhoud waaronder een of meer
kentekenkaarten en/of een of meer pinpassen en/of een ID-kaart en/of een
rijbewijs), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 10] , in elk
geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.5)
- een kassalade met daarin een geldbedrag (7.644,64 euro), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan Flamingo Holding B.V. en/of Flamingo
personeelsdiensten en/of afdeling facilities B.V., in elk geval aan een ander
toebehoorde (zaak 2.9)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van omstreeks 7 maart 2024 tot en
met 19 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland,
in een of meer woningen en/of op een besloten erf waarop een of meer woningen
stonden, te weten de [adres 7] (zaak 2.4) en/of [adres 8] (zaak 2.6)
en/of [adres 9] (zaak 2.7) en/of [adres 10] (zaak 2.8) en/of [adres 11]
[adres 11] (zaak 2.10), alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende(n) bevond,
- een portemonnee met daarin een of meer bankpassen en/of een geldbedrag (600
euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] en/of [naam 4] , in
elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.4)
- een of meer paspoorten en/of een rijbewijs en/of een contant geldbedrag (1000
euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 5] , in elk geval
aan een ander toebehoorde (zaak 2.6)
- een of meer laptops en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een of meer
betaalpassen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 6] en/of
[naam 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.7)
- een portemonnee met inhoud waaronder een bankpas en/of een contant
geldbedrag (15 euro) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[naam 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.8)
- een laptoptas en/of een laptop en/of een of meer portemonnee(s) met inhoud
waaronder een of meerdere pinpassen en/of een contant geldbedrag (180 euro) e/of
een paspoort en/of een verblijfsdocument en/of sleutels en/of een grijze rugtas van
het merk Peak Design Everyday in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[naam 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde (zaak 2.10)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 maart 2024 tot
en met 19 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, geldbedrag(en), ter hoogte van in totaal minstens €616,66, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan
- [naam 3] en/of [naam 4] (zaak, 2.4, een bedrag van ongeveer € 190,00) en/of
- [naam 10] (zaak 2.5, een bedrag van ongeveer € 121,00) en/of
- [naam 6] en/of [naam 7] (zaak 2.7, een bedrag) en/of
- [naam 8] (zaak 2.8, een bedrag van ongeveer € 45,60) en/of
- [naam 9] (zaak 2.10, een bedrag van ongeveer € 260,00)
in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen
geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
door telkens met een betaalpas (pinpas en/of creditcard) van bovengenoemde
personen geld te pinnen, welke betaalpas hij, verdachte, onrechtmatig onder zich
had.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard, met uitzondering van feit 2, voor zover dit feit betrekking heeft op zaak 2.7 in het procesdossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3 en de feiten 1 en 2, voor zover deze betrekking hebben op de zaken 2.1, 2.2, 2.3 en 2.10. Voor de overige onderdelen die ten laste zijn gelegd heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de zaak 2.4:
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachte geldbedragen heeft gepind bij een geldautomaat op het adres Johanna Westerdijkplein te Den Haag met een pinpas die is weggenomen uit de woning aan de [adres 7] . De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de verdachte, in de tien minuten hierna, met diezelfde pinpas ook tweemaal geldbedragen heeft gepind bij andere geldautomaten in de buurt.
De verdachte heeft ontkend dat hij de bankpas zelf heeft weggenomen en heeft hierover verklaard dat hij de pinpas van een andere persoon had gekregen. Deze persoon vroeg hem om met de pinpas geldbedragen te pinnen en deze aan hem te geven. De verdachte zou in ruil hiervoor een aanzienlijk deel van de opbrengst voor zichzelf mogen houden.
De rechtbank stelt voorop dat aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen goed niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene dat goed ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (Hoge Raad 19.01.2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880). In dit verband overweegt de rechtbank dat de verdachte binnen een kort tijdsbestek, uiterlijk 3 uur en 17 minuten nadat de pas uit de woning was weggenomen, de geldbedragen heeft gepind. De verdachte heeft ter zitting verder geen enkele details of informatie kunnen of willen geven over de persoon van wie hij de pas zou hebben gekregen. Verder overweegt de rechtbank dat uit de hierna te bespreken gang van zaken bij de zaken 2.2, 2.3, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8 en 2.10 volgt dat het telkens de verdachte is die zich door middel van insluiping meester maakt van bankpassen en daarmee vervolgens pint. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het geschetste alternatieve scenario over de herkomst van de bankpas onvoldoende aannemelijk is geworden en acht zij geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte de bankpas zelf heeft weggenomen door, net als bij de andere bewezenverklaarde feiten, insluiping in de woning.
Ten aanzien van de zaken 2.5, 2.7 en 2.8
Ten aanzien van de bovengenoemde zaken stelt de rechtbank vast dat telkens niet ter discussie staat dat de verdachte met bankpassen die zijn weggenomen uit twee verschillende woningen en een restaurant geldbedragen heeft gepind. Deze pintransacties door de verdachte vonden telkens plaats op een relatief kleine afstand van de plekken waar de pinpassen zijn weggenomen. De verdachte heeft ter zitting ontkend de bankpassen zelf te hebben weggenomen, maar heeft verder geen antwoord gegeven op de vraag waar de bankpassen dan wel vandaan zouden zijn gekomen en hoe deze vervolgens in zijn bezit zijn gekomen. Bij gebrek aan een aannemelijke verklaring over de herkomst van de bankpassen ziet de rechtbank daarom telkens geen andere conclusie dan dat de verdachte de bankpassen zelf uit de woningen en het restaurant heeft weggenomen, waarbij wederom sprake was van insluiping.
Ten aanzien van de zaak 2.6:
Aangever [naam 5] heeft verklaard dat zij een onbekende man aantrof in haar woning, waarna deze man wegvluchtte. Hierna constateerde aangeefster dat verschillende identificatiedocumenten en een stapel contant geld waren verdwenen uit haar woning. In de woning waren wel aanwezig een voor de aangever onbekende linnen tas met daarin een paraplu en een plastic tas van de supermarktketen Lidl waar een MacBook in zat. Deze tassen zijn in beslag genomen voor nader onderzoek naar sporen. Onderzoek door het NFI heeft vervolgens uitgewezen dat in ieder geval het DNA van verdachte op de tas aanwezig was.
De verdachte heeft ontkend dat hij de woning is ingeslopen en daar goederen heeft weggenomen. Ter zitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit het DNA-onderzoek blijkt dat het mengprofiel vier donoren heeft, waardoor het net zo goed mogelijk is dat een van de andere drie donoren van het DNA in de woning kan zijn geweest. Ook zou een DNA-match niets zeggen over de aanwezigheid van die persoon in de woning.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. Ten eerste is het algemeen bekend dat tassen door het proces van productie en verkoop door verschillende personen kunnen worden aangeraakt. Daar komt bij dat de verdachte geen duidelijkheid heeft gegeven over de vraag wanneer hij die linnen tas zou hebben aangeraakt en hoe zijn DNA daarop is gekomen. Voorts overweegt de rechtbank dat aangeefster [naam 5] een signalering heeft gegeven van de man die in haar woning aanwezig was, nu zij deze man al vaker had gezien in het park, waarbij de kenmerken ‘Noord-Afrikaans uiterlijk’, ‘1,80m’ en ‘rond de 40 jaar’ goed aansluiten bij het uiterlijk van de verdachte. De combinatie van het signalement dat overeenkomt met verdachte, het DNA-spoor van verdachte dat op de linnen tas in de woning is aangetroffen en dat sprake is van dezelfde modus operandi als bij de andere feiten, namelijk insluiping in een woning, maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het de verdachte moet zijn geweest die in die woning aanwezig was en de goederen heeft weggenomen. Het verweer van de verdediging wordt hiermee verworpen.
Ten aanzien van de zaak 2.9
De rechtbank stelt vast dat een kassalade is weggenomen uit het kantoor van een uitzendbureau Flamingo te Den Haag, waarbij de verdachte door verbalisanten is herkend als de persoon die, zichtbaar op de camerabeelden, het pand zou zijn binnengelopen en kort daarna het pand heeft verlaten. De verdachte heeft ontkend de persoon op de camerabeelden te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is om vast te kunnen stellen dat de verdachte de persoon is geweest die, zichtbaar op de camerabeelden, het uitzendbureau is binnengegaan. De verdediging heeft terecht opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat de herkenningen door de verbalisanten op sturende wijze tot stand zijn gekomen. Immers is, zo blijkt uit het procesdossier en de camerabeelden, bij de herkenning gebruik gemaakt van een grote foto van de verdachte waarop deze goed zichtbaar is, terwijl deze foto geen betrekking heeft op de insluiping bij het uitzendbureau. Daaronder zijn pas de foto’s van de camerabeelden die betrekking hebben op de insluiping bij het uitzendbureau getoond, in een beduidend kleiner formaat en minder van kwaliteit. De rechtbank kan hierdoor onvoldoende uitsluiten dat de verbalisanten door de eerste grote foto in hun herkenning zijn gestuurd. De rechtbank zal de processen-verbaal van herkenning daarom niet gebruiken als bewijsmiddel. Nu de rechtbank op basis van de camerabeelden onvoldoende kan vaststellen dat de verdachte de persoon op de beelden is, zal de rechtbank de verdachte bij het ontbreken van voldoende wettig bewijs van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het onderdeel van zaak 2.9, ten laste gelegd in het feit onder 1.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 19 februari 2024 tot en met 5 juni 2024 te ’s-Gravenhage in/uit (bedrijfs-)panden gelegen aan de [adres 2] (zaak 2.1) en de [adres 3] (zaak 2.2) en [adres 4] (zaak 2.3) en de [adres 5] (zaak 2.5)
- een kluis/of donatiebox (met inhoud) die aan Moskee Alhikmah toebehoorde (zaak 2.1)
- een schoudertas met daarin bankpassen en een sleutelbos en medicatie en een mobiele telefoon, die aan [naam 1] en/of restaurant Pizzeria Pronto toebehoorde
n(zaak 2.2)
- een fooienpot (met inhoud) die aan [naam 2] en/of restaurant Bogazici toebehoorde (zaak 2.3)
- een jas met daarin een portemonnee met inhoud waaronder kentekenkaarten en pinpassen en een ID-kaart en een rijbewijs die aan [naam 10] , toebehoorde
n(zaak 2.5)
heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op tijdstippen in de periode van 7 maart 2024 tot en met 19 augustus 2024 te ’s-Gravenhage in woningen, te weten de [adres 7] (zaak 2.4) en [adres 8] (zaak 2.6) en [adres 9] (zaak 2.7) en [adres 10] (zaak 2.8) en [adres 12] (zaak 2.10), alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden bevond,
- een portemonnee met daarin bankpassen en een geldbedrag (600 euro), die aan [naam 3] toebehoorde (zaak 2.4)
- paspoorten en een rijbewijs en een contant geldbedrag (1000 euro die aan [naam 5] toebehoorde
n(zaak 2.6)
- laptops en een portemonnee (met inhoud) en betaalpassen die aan [naam 6] en/of
[naam 7] , toebehoorde
n(zaak 2.7)
- een portemonnee met inhoud waaronder een bankpas en een contant geldbedrag (15 euro) die aan [naam 8] toebehoorde
n(zaak 2.8)
- een laptoptas en een laptop en portemonnees met inhoud waaronder pinpassen en een contant geldbedrag (180 euro) e
neen paspoort eneen verblijfsdocument en sleutels en een grijze rugtas van het merk Peak Design Everyday die aan [naam 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde
n(zaak 2.10)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op tijdstippen in de periode van 7 maart 2024 tot en met 19 augustus 2024 te ’s-Gravenhage meermalen geldbedragen, ter hoogte van in totaal minstens € 616,66 die aan
- [naam 3] en [naam 4] (zaak, 2.4, een bedrag van ongeveer € 190,00) en
- [naam 10] (zaak 2.5, een bedrag van ongeveer € 121,00) en
- [naam 6] en/of [naam 7] (zaak 2.7, een bedrag) en
- [naam 8] (zaak 2.8, een bedrag van ongeveer € 45,60) en
- [naam 9] (zaak 2.10, een bedrag van ongeveer € 260,00)
heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens met een betaalpas (pinpas en/of creditcard) van bovengenoemde personen geld te pinnen, welke betaalpas hij, verdachte, onrechtmatig onder zich had.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft zich op het standpunt gesteld dat aan hem een lagere straf dient te worden opgelegd dan gevorderd door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer een half jaar schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen met insluiping in woningen en (bedrijfs)panden. Nadat de verdachte pinpassen had weggenomen, maakte hij zich daarna meerdere malen schuldig aan diefstal met valse sleutels, door in korte tijd zo veel mogelijk geld van de bankrekeningen af te halen. De feiten die de verdachte heeft gepleegd hebben een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de woningen en veroorzaken schade en gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij de aangevers als binnen de maatschappij.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte al vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank gaat er hierbij, anders dan de verdediging ter zitting heeft betoogd, vanuit dat bij de verdachte sprake is van veelvuldige recidive voor deze feiten. Hij is immers alleen al in de 5 jaren voordat de feiten zijn gepleegd tweemaal voor in totaal zeven soortgelijke feiten veroordeeld, namelijk door deze rechtbank op 5 november 2019 en op 22 augustus 2023. De rechtbank constateert dat op eerdere momenten aan de verdachte een ISD-maatregel en deels voorwaardelijke gevangenisstraffen met bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, maar dat deze maatregel en voorwaarden de verdachte er blijkbaar niet van hebben weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
[naam 8]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 177,40 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Flamingo Personeelsdienst
Flamingo Personeelsdienst heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7644,64 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van H. Ayer, waarbij het bedrag in de weggenomen fooienpot kan worden geschat op € 175,-, en tot gehele toewijzing van de vorderingen van [naam 8] en Flamingo Personeelsdienst.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van H. Ayer hooguit tot een bedrag van € 50,- kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vorderingen van
[naam 8] en Flamingo Personeeldienst heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering en subsidiair betoogd dat het gevorderde bedrag door [naam 8] gematigd dient te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid, omdat de omvang van de geleden (materiële) schade, gelet op het gebrek aan onderbouwing van het bedrag in de fooienpot, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat er ‘een paar tientjes’ in de fooienpot zaten en het gebrek aan overige informatie hierover, vast op € 50,-. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens [naam 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van [naam 8]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. Het schadebedrag is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en de rechtbank zal onder deze schade, anders dan de verdediging heeft betoogd, ook rekenen de weggenomen ID-kaart. Immers is bewezen verklaard dat de ‘portemonnee met inhoud’ is weggenomen en uit de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat hieronder ook de ID-kaart valt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen en de gevorderde wettelijke rente hierover toewijzen met ingang van 13 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens [naam 8] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 177,40,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van Flamingo Personeelsdienst
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel van feit 1 waarop deze vordering betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 50,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 50,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 177,40 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 8] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 177,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 8] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij Flamingo Personeelsdienst
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2025.