ECLI:NL:RBDHA:2025:1414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.3064 en NL24.3066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU verblijfsdocument na eerdere vaststelling schijnrelatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod handhaafde. Eiser, geboren in 1962 en van Libanese nationaliteit, stelt een afgeleid EU-verblijfsrecht te hebben vanwege zijn partner, die de Duitse nationaliteit heeft. Eiser heeft eerder aanvragen ingediend, maar deze werden afgewezen op basis van de vaststelling dat hij en zijn partner een schijnrelatie zouden hebben.

De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft verschillende bewijsstukken overgelegd om de oprechtheid van zijn relatie aan te tonen, waaronder een huwelijksakte en bewijs van samenwoning. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de oprechtheid van de relatie niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op een nieuwe beoordeling van zijn aanvraag, omdat er voldoende bewijs is dat de relatie inmiddels oprecht is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 26 januari 2024 en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed en het griffierecht terugbetaald. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3064 en NL24.3066
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 maart 2023 afgewezen en het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd. Met het bestreden besluit van 26 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw [naam] (referente), een familielid van eiser, M.D.M. Metry als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1962 en heeft de Libanese nationaliteit. Eiser stelt een afgeleid EU-verblijfsrecht te hebben vanwege zijn gestelde partner, referente, die de Duitse nationaliteit heeft. Hij heeft daarvoor een aanvraag ingediend.
4. Eiser heeft eerder, op 19 augustus 2019, een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente. Bij besluit van 1 oktober 2020 is het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard, omdat is geconstateerd dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel om het recht van vrij verkeer en verblijf te verkrijgen zoals neergelegd in de Verblijfsrichtlijn [2] (schijnrelatie). Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de hoogste bestuursrechter op 15 april 2022 bevestigd, zodat het besluit in rechte vaststaat.
5. Daarna heeft eiser, op 6 januari 2022, nogmaals een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente. Bij besluit van 28 juni 2022 is zijn bezwaarschrift ongegrond verklaard en is aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft zijn beroep tegen dit besluit ingetrokken.
6. Vervolgens heeft eiser, op 19 juni 2023, nogmaals een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente. Bij besluit van 31 mei 2024 is zijn bezwaarschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft die zaak gelijktijdig op zitting behandeld (zaaknummer NL24.22861).
7. Verweerder heeft de huidige aanvraag van eiser afgewezen, omdat het volgens verweerder gaat om een herhaalde aanvraag en er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) [3] .
Wat vindt eiser in beroep?
8. Eiser verwijst naar het bezwaarschrift van 12 februari 2024 in de gelijktijdig lopende aanvraag en wenst dat de bezwaargronden als herhaald en ingelast worden beschouwd. Daarin heeft eiser uiteengezet dat verweerder niet bevoegd was om met een simultaan gehoor nader onderzoek te verrichten naar fraude of een schijnrelatie. Het onrechtmatig verkregen bewijs mocht daarom niet gebruikt worden. Daarnaast heeft eiser de relatie voldoende aangetoond. Verweerder heeft ten onrechte niet alle stukken betrokken en zonder concrete aanleiding enkel een vriendschap tussen eiser en referente aangenomen. Verder heeft verweerder tijdens de hoorzitting in bezwaar geen concrete vragen gesteld over de relatie van eiser en referente.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
10. De rechtbank stelt voorop dat bij de eerdere aanvraag van eiser is vastgesteld dat sprake is van een schijnrelatie gelet op tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente. Als in rechte vaststaat dat partijen een schijnrelatie zijn aangegaan, kan niet worden uitgesloten dat hierna alsnog een oprechte relatie kan ontstaan. [4] In het kader van een opvolgende aanvraag is het aan eiser om te onderbouwen dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan, met nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. [5]
10.1.
Om dit aan te tonen heeft eiser in deze procedure de bijlage relatieverklaring, een adresonderzoek van de gemeente, afschriften van de gezamenlijke rekening en de privérekening van referente, brieven van verschillende instanties, inkomensgegevens van de onderneming van eiser en de baan van referente, kassabonnen van verschillende winkels en foto’s overgelegd. In de beroepsfase heeft eiser ook een uittreksel uit de huwelijksakte en foto’s overgelegd van het huwelijk dat hij met referente is aangegaan. De rechtbank neemt deze overgelegde stukken over het huwelijk mee in haar beoordeling als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt.
10.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser bij deze nieuwe aanvraag de oprechtheid van zijn gestelde relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel in een eerdere procedure is geconcludeerd dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente, dient verweerder eiser wel de kans te bieden om aan te tonen dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser en referente al een lange tijd samenwonen en dat er ondertussen ook een wettig huwelijk is. Ook heeft eiser meerdere poststukken overgelegd om het daadwerkelijk samenwonen te onderbouwen. Ondanks dat deze poststukken niets zeggen over de oprechtheid van de relatie met referente tonen deze wel aan dat eiser al langere tijd gebruik maakt van hetzelfde adres als referente. Verweerder heeft ook onvoldoende acht geslagen op de grote hoeveelheid andere indicatieve bewijsstukken die iets zeggen over de samenwoning en de relatie van eiser en referente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee nagelaten de overgelegde bewijsstukken in onderlinge samenhang te bezien. In zoverre kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven.
11. Uit het voorgaande volgt al dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] .
14. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [7]
15. Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 januari 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
3.Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755 (de Afdeling).
5.Uitspraak van de Afdeling van 18 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1279
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.