ECLI:NL:RBDHA:2025:1399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.47576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Soedanese eiser afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Soedanese nationaliteit, heeft op 1 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 25 november 2024 door verweerder als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser stelt dat hij problemen ondervindt vanwege zijn etniciteit en politieke activiteiten, maar verweerder acht deze claims niet geloofwaardig. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, maar dat er onvoldoende rekening is gehouden met de humanitaire situatie in Soedan en de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47576

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 1 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 november 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en A. Fawzy als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eisers vader is naar Saoedi-Arabië gevlucht vanwege problemen met zijn stam. Eiser is geboren in Saoedi-Arabië en is naar Oekraïne gegaan om te studeren. Door omstandigheden is eiser met zijn studie gestopt en heeft hij daar (tevergeefs) asiel aangevraagd. Toen de oorlog uitbrak in Oekraïne is eiser naar Nederland gegaan en heeft hij in Nederland asiel aangevraagd. Verder heeft eiser geprotesteerd tegen de Soedanese overheid.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst; 2) problemen binnen eisers stam en 3) politieke activiteiten.
3.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de persoonsgegevens en de nationaliteit geloofwaardig zijn, maar eisers etniciteit niet. Verder heeft verweerder geen bepaald gebied binnen Soedan kunnen aanmerken als herkomstgebied. Nu verweerder eisers etniciteit niet geloofwaardig acht, wordt ook niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen zou hebben binnen zijn stam. Immers, niet staat vast dat eiser tot de Masalit-stam behoort. Ten aanzien van de politieke activiteiten acht verweerder het geloofwaardig dat eiser op 6 juli 2023 aan een demonstratie op het AZC heeft deelgenomen, maar volgens verweerder staat eiser niet in de negatieve aandacht van de Soedanese autoriteiten.
3.2.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. Verweerder heeft in strijd met het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel eisers asielaanvraag niet ingewilligd. Zou eisers asielaanvraag tijdig, dat wil zeggen: op 1 januari 2024, zijn behandeld, dan zou zijn asielaanvraag volgens het toen geldende beleid zijn ingewilligd. Verder is bij de geloofwaardigheidsbeoordeling geen rekening gehouden met eisers medische situatie en referentiekader. Eiser vindt verder dat verweerder bij het bepalen van zijn ‘herkomstgebied’ had moeten uitgaan van het (onveilige) herkomstgebied van zijn ouders, Ook zijn de medische problemen niet betrokken bij de beoordeling of eiser een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. [1] Dit had wel gemoeten, omdat gezondheidsinstellingen en medisch personeel doelwit zijn van plundering en geweld. Ten aanzien van de voedsel- en gezondheidscrisis heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat deze het gevolg zijn van oorlogsgeweld en niet van armoede of natuurrampen. Dit is van belang met betrekking tot zowel artikel 3 EVRM als artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Verder wordt eiser vanwege zijn zeer donkere huidskleur toegedicht dat hij tot een Afrikaanse stam behoort, hetgeen een risicoprofiel is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Niet meer in geschil
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet bestrijdt dat verweerder de door hem gestelde problemen binnen zijn stam en de problemen vanwege zijn politieke activiteiten niet geloofwaardig heeft mogen vinden. Hierover hoeft de rechtbank daarom geen oordeel te geven.
Had verweerder een verblijfsvergunning moeten verlenen op grond van het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel dan wel het beleid?
6. De rechtbank overweegt dat als algemeen uitgangspunt geldt dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels; alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat eiser geen verblijfsvergunning heeft verkregen in tegenstelling tot anderen waarbij eerder op de aanvraag is beslist en die wel in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsgunning is zuur, maar kan dus niet aangemerkt worden als een bijzondere omstandigheid. Ook het feit dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en zich in zoverre niet heeft gehouden aan zijn eigen beleid en de uitspraak van 24 mei 2024 op het beroep niet-tijdig beslissen leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Immers er zijn meer vreemdelingen waarvoor geldt dat de beslistermijn (ruimschoots) is overschreden en waarvan de behandeling van de aanvraag (te) lang is blijven liggen. Dat sprake is van strijd met het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel omdat reeds verleende verblijfsvergunningen niet worden ingetrokken volgt de rechtbank evenmin. [2]
6.1.
Op zitting is in dit verband kort gesproken over het arrest A. en S., waarin het Hof van Justitie heeft uitgelegd hoe artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn in het kader van nareis moet worden toegepast. [3] Kort gezegd blijkt uit dit arrest dat indien een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en de indiening van zijn asielverzoek in die staat jonger dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als “minderjarige” in de zin van die bepaling. In zoverre is sprake van een toetsing naar het moment van de aanvraag (ex tunc). De rechtbank ziet in hetgeen eiser hierover naar voren heeft gebracht geen reden om deze lijn door te trekken naar asielzaken.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met medische situatie en referentiekader?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met eisers achtergrond en zijn medische toestand. Uit het advies van MediFirst van 23 november 2022 blijkt dat MediFirst eiser in staat acht om te worden gehoord. Eiser heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat er sprake is van meer beperkingen dan MediFirst heeft aangenomen, of waaruit moet worden afgeleid dat eiser niet in staat was om vanwege gezondheidsproblemen coherent te verklaren. De verslagen van de gehoren bieden evenmin aanleiding om hiervan uit te gaan en eiser wijst ook niet op onderdelen van het gehoor waar het specifiek mis zou zijn gegaan. Eiser heeft in beroep verder niet concreet gemaakt in hoeverre zijn referentiekader van invloed is geweest op het afleggen van zijn verklaringen of in hoeverre verweerder meer rekening met zijn referentiekader had moeten houden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser geen vast ‘herkomstgebied’ heeft in Soedan?
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het deelgebied waaruit de desbetreffende vreemdeling afkomstig is, het gebied waar de desbetreffende vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had. [4]
8.1.
Partijen zijn het erover eens dat eiser de Soedanese nationaliteit heeft maar zelf nooit in Soedan heeft gewoond. Eiser heeft verklaard dat zijn vader uit [plaats 1] komt en zijn moeder uit [plaats 2] in Kordofan. Hoewel verweerder eiser in het licht van zijn tegenstrijdige verklaringen mocht tegenwerpen dat het niet geloofwaardig is dat hij tot de Masalit-stam behoort, bestrijdt zij het herkomstgebied van zijn ouders in het bestreden besluit niet. Eiser betoogt dat daarom van deze (onveilige) herkomstgebieden moet worden uitgegaan.
8.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat de vader uit [plaats 1] komt nog niet betekent dat dit ook eisers herkomstgebied is. Voor het herkomstgebied van de moeder geldt hetzelfde. Eisers herkomst binnen Soedan staat niet vast omdat hij daar nooit heeft gewoond en verweerder was daarom niet gehouden om uit te gaan van het herkomstgebied van de ouders van eiser. Verweerder heeft zich daarom terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers herkomst Soedan is en er geen deelgebied kan worden vastgesteld waaruit eiser afkomstig is.
8.3.
Eisers beroepsgrond hierover slaagt daarom niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden?
9. Eiser betoogt dat verweerder zowel bij de individuele beoordeling van artikel 3 van het EVRM als bij de algemene 15c-beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij wijst er hierbij op dat hij nooit in Soedan heeft gewoond, een donkere huidskleur heeft, geen naasten in Soedan meer heeft en last heeft van astma en psychische problemen.
9.1.
Wat betreft de gezondheidssituatie en de omstandigheid dat hij niet eerder in Soedan heeft gewoond, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze omstandigheden op zichzelf maken dat niet van hem kan worden gevergd terug te keren naar Soedan.
9.2.
Wat betreft zijn huidskleur stelt verweerder zich in het bestreden besluit (p. 4-5) primair op het standpunt dat er geen beoordeling op basis van uiterlijke kenmerken plaatsvindt. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de donkere huidskleur niet wil zeggen dat eiser behoort tot de Afrikaanse bevolkingsgroep en ook niet per se tot de Masalit.
9.3.
Dit betoog van verweerder kan de rechtbank niet volgen. In een brief van de staatssecretaris van justitie van 27 juni 2024 waarmee de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de aanpassing van het landgebonden asielbeleid voor Soedan, staat hierover immers het volgende:
“Afrikaanse bevolkingsgroepen vormen een risicoprofiel omdat zij vanwege hun etniciteit of huidskleur risico lopen om doelwit te worden van gericht geweld.[…] Anders dan in het huidige beleid, wordt dit profiel niet langer geografisch afgebakend. Wel wordt het gebied van herkomst betrokken bij de beoordeling door de IND van de aanvragen van vreemdelingen die behoren tot dit profiel.” [5]
De rechtbank begrijpt uit deze bewoordingen (met name het woordje “of” in het citaat hierboven) dat, zoals eiser ook betoogt, de enkele huidskleur al een risicoprofiel oplevert en dat hiervoor niet nodig is dat eiser (strikt genomen) wordt gerekend tot de Masalit-stam. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend.
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de humanitaire situatie in Soedan?
10. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar het Algemeen ambtsbericht over Soedan van mei 2024 (hierna: het ambtsbericht). Op grond van dit bericht neemt verweerder voor de regio’s Khartoum, Noord-, Zuid- en Centraal Darfur, Kordofan en El Gezira de hoogste mate van willekeurig geweld aan. Voor de regio West-Darfur gaat verweerder uit van een hoge mate van willekeurig geweld. Voor de overige regio’s wordt geen 15c-situatie aangenomen. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat de situatie in sommige regio’s van Soedan weliswaar zorgelijk is, maar dat niet aan de hoge 15c-lat is voldaan.
10.1.
Over de humanitaire situatie in Soedan staat in paragraaf 6.4 van het ambtsbericht onder meer dat de oorlog in Soedan heeft gezorgd voor een voedselcrisis en dat zich op het moment van schrijven van het bericht een hongersnood ontvouwde. In paragraaf 12.5 is een overzichtskaart opgenomen, waarin te zien is dat de voedselonzekerheid in het grootste deel van Soedan wordt aangemerkt als “crisis” en in kleinere gebieden als “hongersnood” en “stress”. In paragraaf 6.5 staat dat de oorlogvoerende partijen niet alleen de voedselhulp, maar ook de noodhulp in het algemeen obstrueerden en dat de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten op 1 maart 2024 heeft geconcludeerd dat de oorlogvoerende partijen de verlening van humanitaire hulp obstrueerden. In paragraaf 6.6 staat dat er ook sprake is van een tekort aan medische hulp en voorzieningen en dat gezondheidsinstellingen en hun medewerkers een doelwit vormen van de oorlogvoerende partijen. Mede door plunderingen is er een groot gebrek aan medicijnen en medische hulpmiddelen.
10.2.
Als bijlage 1 (‘15c. beoordeling per regio in Sudan’) bij de hiervoor genoemde brief van de staatssecretaris van 27 juni 2024 is per regio een tabel opgenomen waarin is opgenomen welke omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling van de situatie. Hierbij zijn omstandigheden betrokken als de aard van het geweld, het aantal geweldsincidenten, de veiligheidsstructuur, het aantal slachtoffers en ontheemden en de doelwitten van het geweld. De gevolgen voor de humanitaire situatie komen hierin niet terug. In het bestreden besluit gaat verweerder hier evenmin op in. Onder die omstandigheden klaagt eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht dat verweerder in dit geval in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de humanitaire situatie – al dan niet in samenhang met eisers huidskleur en de omstandigheid dat hij nimmer in Soedan is geweest – haar geen aanleiding heeft gegeven voor vergunningverlening.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd is met de motiveringsplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2221.
3.HvJ EU, 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO8940).
5.Kamerstukken II 2023-24, 19 637, nr. 3268, p. 2.