ECLI:NL:RBDHA:2025:13880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het verslag van het aanmeldgehoor niet tijdig aan de gemachtigde van eiser is verzonden, wat een schending van de zorgvuldigheidseisen inhoudt. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, blijft bestaan. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening van toepassing is, ondanks de argumenten van eiser dat hij niet als 'verzoeker' kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken, en dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om de overdracht aan Bulgarije als onevenredig hard te kwalificeren. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025, samen met NL25.22060, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft, maar dat er wel aanleiding is voor vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Wat is de situatie?
5. Eiser heeft op 20 juli 2023 een eerste asielaanvraag gedaan in Nederland. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de aanvraag. Het beroep hiertegen is ongegrond verklaard en eiser is op 29 februari 2024 aan Bulgarije overgedragen. Op 6 maart 2025 heeft eiser nogmaals asiel aangevraagd in Nederland. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer in Bulgarije niet is geholpen. Hij had geen recht op opvang in een AZC en agenten hebben hem geslagen. Daarbij komt dat de verloofde van eiser in Nederland woont. De aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
Wat stelt eiser in beroep?
6. Eiser stelt in beroep dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest nu het verslag van het aanmeldgehoor pas bij het bestreden besluit is meegezonden. Daarnaast blijkt uit de aanvullende gronden dat eiser, anders dan eerst werd gesteld, op 8 april 2024 een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen in Bulgarije, maar dat eiser op 20 december 2024 aldaar heeft verzocht om deze vergunning in te trekken. Hier is door de Bulgaarse autoriteiten op 9 januari 2025 gehoor aan gegeven. Nu eiser wel een vergunning had, maar deze heeft laten intrekken kan eiser niet meer als ‘verzoeker’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van de Dublinverordening worden aangemerkt. De Dublinverordening is dan ook niet van toepassing op eiser. Eiser verwijst hiertoe naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [3] Wanneer de Dublinverordening wel van toepassing zou zijn meent eiser dat zijn ervaringen in Bulgarije in combinatie met het feit dat zijn verloofde in Nederland verblijft maakt dat zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening moet worden overgenomen door Nederland.
Het oordeel van de rechtbankIs er sprake van een onzorgvuldige totstandkoming van het besluit?
7. De rechtbank overweegt als volgt. Door de minister wordt niet betwist dat het verslag van het aanmeldgehoor niet tijdig aan de gemachtigde van eiser is verzonden. Uit het dossier volgt dat het verslag van het aanmeldgehoor bij het bestreden besluit van 13 mei 2025 is meegezonden. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee de voorwaarden opgenomen in paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft geschonden nu daarin is opgenomen dat het rapport van het gehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen dient te worden toegezonden. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid voor eiser om beroep in te stellen, de minister niet van de verplichting ontslaat om in de bestuurlijke voorprocedure op zorgvuldige wijze een besluit tot stand te brengen.
7.1.
Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser enkel stelt dat het onzorgvuldig is dat het verslag niet eerder is verzonden. In aanvulling daarop heeft hij geen punten naar voren gebracht die onjuist zijn of hadden moeten worden aangevuld naar aanleiding van het verslag van het aanmeldgehoor. Eiser heeft dus niets naar voren gebracht, en ook anderszins is niet gebleken, dat er bij de besluitvorming punten niet zijn of konden worden meegewogen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Is de Dublinverordening van toepassing?
8. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat hij niet onder het bereik van de Dublinverordening valt omdat hij geen ‘verzoeker’ is. Uit de Dublinverordening volgt niet dat deze verordening enkel van toepassing is op vreemdelingen die als ‘verzoeker’ zijn aan te merken. Immers ook in het geval dat een aanvraag van een vreemdeling in een andere lidstaat reeds is afgewezen, voldoet deze vreemdeling niet meer aan de definitie van verzoeker. Dit betekent echter niet per definitie dat de Dublinverordening niet van toepassing is. Om die reden wordt bijvoorbeeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Dublinverordening gesproken over ‘onderdanen van een derde land of staatloze’. De beroepsgrond dat de Dublinverordening in het geval van eiser niet van toepassing is omdat hij niet valt onder de definitie van ‘verzoeker’ slaagt dan ook niet.
8.1.
Voor zover eiser met de verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam de grondslag van het bestreden besluit en het claimakkoord betwist overweegt de rechtbank als volgt. Zoals deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, in de uitspraak van 18 juli 2024 [4] reeds heeft overwogen is het naar het oordeel van de rechtbank niet zo dat de grondslag van het bestreden besluit en het claimakkoord onjuist is, omdat in artikel 18 wordt gesproken over een “afgewezen asielaanvraag”, en niet over een “ingetrokken asielstatus/-vergunning” (waarvan in eisers geval sprake is). Dit gelet op de doelstellingen van de Dublinverordening, waaronder het voorkomen van “forum shopping” [5] . Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, moet ter voorkoming dat vreemdelingen zich aan de werkingssfeer daarvan kunnen onttrekken, ruim worden uitgelegd. De werkingssfeer zou teniet worden gedaan wanneer vreemdelingen die in een lidstaat asiel gekregen hebben vrijwillig hun vergunning opgeven (zoals in geval van eiser), om vervolgens in een andere lidstaat opnieuw een asielaanvraag te doen, zonder dat daarop de bepalingen in de Dublinverordening van toepassing zouden kunnen zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de situatie van eiser onder de ruime uitleg van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening valt.
Had de minister toepassing moeten geven aan Artikel 17 van de Dublinverordening?
9. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 17 van de Dublinverordening geeft een bevoegdheid om onverplicht een asielverzoek in behandeling te nemen. De minister heeft met betrekking tot deze bevoegdheid beleid gemaakt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat dat de minister hiervan terughoudend gebruik maakt als Nederland daartoe, op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria, niet verplicht is. De minister gebruikt de bevoegdheid in ieder geval als “bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt”. Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
9.1.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025 [6] volgt dat als de minister de omstandigheden waar de vreemdeling zich op heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling of hij voor de ontvangende lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom hij zijn discretionaire bevoegdheid niet gebruikt. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld eerdere ervaringen van de vreemdeling met de behandeling die hij heeft ondergaan in de ontvangende lidstaat of een gebrek aan toegang tot zorg in de lidstaat.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Bulgarije al door de minister zijn betrokken bij de beoordeling of kon worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Hier is door eiser geen beroepsgrond tegen ingediend. Ook eiser stelt dat volgens vaste jurisprudentie nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De minister heeft zich verder ook gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom volgens hem geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser is immers eerder aan Bulgarije overgedragen. Daarna heeft eiser de asielprocedure in Bulgarije doorlopen en een verblijfvergunning gekregen. Nu Bulgarije akkoord is gegaan met het claimverzoek is er geen reden om aan te nemen dat eiser niet nogmaals de mogelijkheid heeft om asiel aan te vragen in Bulgarije. Ook het feit dat de vriendin/verloofde van eiser in Nederland verblijft is geen reden voor de minister om de procedure aan zich te trekken. Eiser zou eventueel een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM [7] kunnen doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen onder 7. is overwogen is het beroep van eiser gegrond, maar zoals in 7.1. is toegelicht blijven de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser in stand blijft, maar dat er wel aanleiding is voor vergoeding van de proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 mei 2025 met instandlating van de rechtsgevolgen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 21 december 2011, ECLI:EU:C:2011:865, punt 79, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:74, r.o. 3
7.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.