In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het verslag van het aanmeldgehoor niet tijdig aan de gemachtigde van eiser is verzonden, wat een schending van de zorgvuldigheidseisen inhoudt. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, blijft bestaan. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening van toepassing is, ondanks de argumenten van eiser dat hij niet als 'verzoeker' kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken, en dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om de overdracht aan Bulgarije als onevenredig hard te kwalificeren. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.814,-.