ECLI:NL:RBDHA:2025:1387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse nationaliteit met gezondheidsproblemen en terugnameverzoek aan Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse vrouw die op 9 juli 2024 een asielaanvraag indiende in Nederland. De minister van Asiel en Migratie had op 10 december 2024 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar gezondheidsproblemen niet voldoende waren meegenomen in het terugnameverzoek aan Duitsland. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. Eiseres stelde dat haar psychische gezondheid in gevaar zou komen bij een overdracht naar Duitsland, gezien haar voorgeschiedenis van ernstige depressies en suïcidepogingen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderzocht of de overdracht naar Duitsland een reëel risico op aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheid van eiseres met zich meebracht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de psychische gezondheid van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft op 11 december 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1993. Zij heeft op 9 juli 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 6 mei 2022 in Duitsland een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 22 augustus 2024 aanvaard.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat verweerder in het terugnameverzoek aan Duitsland melding had moeten maken van de gezondheidsproblematiek van eiseres en van het rechtmatig verblijf van haar partner in Nederland. Hierdoor kan Duitsland nagaan of zij zich verantwoordelijk achten voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres en daarmee het terugnameverzoek van verweerder accepteren.
4. Voorts had verweerder in het kader van zorgvuldigheid een BMA-onderzoek [2] moeten starten aan de hand van de Werkinstructie 2021/3 [3] en de ingebrachte informatie in de zienswijze. Hierbij verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [4] Verweerder had zich moeten vergewissen van de gevolgen van de overdracht aan Duitsland op de psychische gezondheid van eiseres. In beroep heeft eiseres een verklaring van het [ziekenhuis] in [plaats] overgelegd, op 11 april 2022 opgesteld door een specialistisch arts/psychiater. Eiseres heeft voorts een medisch stuk van PsyQ overgelegd van 31 december 2024. Dit betreft een beoordeling van een Nederlandse psychiater, die beschrijft dat eiseres bekend is met ernstige depressies met psychotische kenmerken, suïcide pogingen en automutilatie. De stemmings- en angstklachten zijn ondanks gebruik van de medicatie toegenomen door stress. Deze stress komt door de onzekerheid over de verblijfsstatus van eiseres. De psychiater concludeert in haar schrijven dat alleen de partner van eiseres voor stabiliteit zorgt. Indien dit wegvalt is er een grote kans op psychische decompensatie in de vorm van somberheid, suïcidale gedachten of poging, automutilatie en angstklachten.
Tot slot is verweerder niet op de persoonlijke omstandigheden van eiseres ingegaan. Zij heeft in haar verhoor verklaard over sombere en depressieve gevoelens, zelfmoordpogingen, hartkloppingen en huilbuien. Tevens heeft eiseres tijdens dit gehoor verklaard over haar echtgenoot. Zij is afhankelijk van haar echtgenoot voor haar gezondheid.
Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Terugnameverzoek
5. Er zijn geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat het terugnameverzoek aan Duitsland onvolledig is geweest. In een dergelijk verzoek is verweerder gehouden om alleen die informatie te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Verweerder heeft in het terugnameverzoek van 19 augustus 2024 vermeld dat eiseres heeft aangegeven dat zij is getrouwd in Duitsland en haar echtgenoot rechtmatig verblijft in Nederland. Eiseres kan geen beroep doen op een hoofdstuk-III criterium van de Dublinverordening, nu het een terugnamesituatie betreft. Daarbij wordt vastgesteld dat de uitzonderingsgrond die valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening niet op eiseres van toepassing is. [5] De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Bijzondere individuele omstandigheden
6. Uit het arrest C.K. van het Europese Hof van Justitie [6] volgt dat de vraag of de overdracht van een vreemdeling met een bijzonder slechte gezondheidstoestand op zichzelf een reëel en bewezen risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand inhoudt, moet worden onderscheiden van de vraag of in die andere lidstaat na de overdracht voor die vreemdeling passende medische zorg aanwezig is. Zowel de overdracht zelf als de afwezigheid van passende medische zorg kunnen immers een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling dat in strijd is met artikel 4 van het Handvest tot gevolg hebben.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 november 2017 [7] volgt dat eiseres voor een geslaagd beroep op het arrest C.K. recente objectieve medische informatie van haar behandelaren dient over te leggen die een bijzonder slechte gezondheidstoestand aantoont, alsmede aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor haar gezondheid door een overdracht aan Duitsland. Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. Indien eiseres deze gegevens heeft overgelegd, dient verweerder als overdragende lidstaat alvorens een overdrachtsbesluit te nemen, het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand te laten onderzoeken door het BMA, zo volgt uit Werkinstructie 2021/3. Zoals de Afdeling eveneens in haar uitspraken van 3 november 2017 heeft overwogen, valt nooit met zekerheid vast te stellen of een asielzoeker uitvoering zal geven aan suïcidale gedachten. Het risico dat dit zich voordoet, kan slechts worden ingeschat. Die inschatting vergt een medische beoordeling die verweerder niet zelfstandig kan maken.
8. Verweerder had op basis van de overgelegde medische informatie in beroep een BMA-advies moeten vragen om het hiervoor genoemde risico te laten onderzoeken. In de onder (4) hierboven al aangehaalde brief van de psychiater van 31 december 2024 staat immers het volgende:
‘(…)
Bij huidige beoordeling spreek ik een Turkstalige vrouw, die langere tijd stabiel is geweest met medicatie, maar die nu, vanwege toename van psychosociale problemen t.g.v. onzekerheid over haar toekomst, dreigt te compenseren. Haar stemmingsklachten en angstklachten zijn ondanks medicatie toegenomen. Aanleiding is de stress, veroorzaakt door onzekerheid over haar verblijfsstatus. Patiënte heeft geen steunsysteem, behalve haar partner. Hij geeft haar de stabiliteit die ze nodig heeft. Zodra dit wegvalt, is de kans op psychische decompensatie in de vorm van somberheid, suïcidale gedachten of poging, automutilatie en angstklachten en hiermee gepaard gaande behoefte aan zorgverlening groot.’.
Voorts wordt overwogen dat al eerder, namelijk op 11 april 2022, een andere psychiater de diagnose ‘
depressieve episode met psychotische kenmerken’ heeft gesteld. Bovendien is er op 17 augustus 2024 een calamiteitenmelding gemaakt naar aanleiding van de verklaringen van eiseres tijdens haar aanmeldgehoor over haar klachten en een eerdere poging tot suïcide in Turkije. Anders dan verweerder stelt kan er niet volstaan worden met het toesturen van de medische gegevens aan de Duitse autoriteiten. Onder deze omstandigheden ligt het in de rede dat verweerder een BMA-advies opvraagt om na te gaan hoe deze klachten worden geduid en welke gevolgen deze klachten kunnen hebben in geval van overdracht. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wat eiseres verder heeft aangevoerd, behoeft thans dan ook geen bespreking. Er is geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het op de weg van verweerder ligt om een BMA-onderzoek te laten uitvoeren voordat eiseres eventueel wordt overgedragen aan Duitsland. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient zich er van te vergewissen dat de overdracht naar Duitsland niet op zichzelf een reëel en bewezen risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiseres inhoudt.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 december 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (duizend achthonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Werkinstructie 2021/3 BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K.
5.Zie in dat verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 31 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:280 (
6.Arrest van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127