ECLI:NL:RBDHA:2025:13745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686092 / KG ZA 25-507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verhuisverbod van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw heeft de intentie om met de minderjarige naar Spanje te verhuizen, wat de man niet toestaat. De man vordert een verbod voor de vrouw om met de minderjarige te verhuizen buiten de gemeente en directe omgeving daarvan, en stelt dat een verhuizing naar Spanje het contact met de minderjarige ernstig zal beperken. De vrouw daarentegen stelt dat zij als ouder met gezag bevoegd is om de verblijfplaats van de minderjarige te bepalen en dat de verhuizing goed voorbereid is en in het belang van de minderjarige. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de minderjarige voorop staat. De rechter heeft geoordeeld dat er een grondslag bestaat voor een verhuisverbod, omdat de vrouw niet genoodzaakt is om direct te verhuizen en het contact tussen de man en de minderjarige anders ernstig beperkt zal worden. De vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling is afgewezen, omdat de vrouw deze regeling tot nu toe nakomt. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de vrouw in gebreke blijft met de beslissing. Iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/686092 / KG ZA 25-507
Vonnis in kort geding van 17 juli 2025
in de zaak van
[de man], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eiser,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag,
tegen:
[de vrouw] ,wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag]
2016 te Den Haag.
2.2.
De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 maart 2024 is de volgende
omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld:
volgens het volgende tweewekelijkse schema:
- week l: van maandag uit school tot woensdag naar school;
- week 2: van zondag 12.00 uur tot dinsdag naar school,
waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt en waarbij de wisseling op de dagen
dat er geen school is zal plaatsvinden om 12.00 uur,
- de tweede week van de zomervakantie;
- tijdens de kerstvakantie: in de even jaren de tweede week van de kerstvakantie en in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, zakelijk weergegeven:
- te bepalen dat het de vrouw niet toegestaan is met de minderjarige te verhuizen buiten de gemeente [plaats] en directe omgeving daarvan, zijnde een straal van maximaal 10 kilometer, en indien zij dit weigert te bepalen dat de minderjarige aan de man wordt toevertrouwd in afwachting van de bodemzaak:
- de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals bepaald bij beschikking van 22 maart 2024;
- het voorgaande zo mogelijk op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, het salaris van gemachtigde daarbij inbegrepen.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. De vrouw heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn in de zomervakantie van 2025 met de minderjarige naar Spanje te verhuizen. De man stemt hiermee niet in. Het gevolg van een verhuizing naar Spanje zal zijn dat de man veel minder contact met de minderjarige zal hebben.
3.3.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, althans de vorderingen te ontzeggen als zijnde ongegrond of niet bewezen. Verder vordert de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat de vrouw deze zomer met de minderjarige naar Spanje wenst te verhuizen. Op dit moment wonen partijen (relatief) bij elkaar in de buurt en ziet de man de minderjarige wekelijks, zoals hierboven bij 2.3 weergegeven.
4.2.
De man vordert een verbod voor de vrouw om met de minderjarige naar Spanje te verhuizen. De man is namelijk heel betrokken bij het leven van de minderjarige. De man heeft elke week twee dagen de zorg voor hem. Als de vrouw met hem zou verhuizen, zou dit betekenen dat het contact tussen de man en de minderjarige ernstig wordt beperkt. De vrouw verklaart dat zij bereid is tot een serieuze omgangsregeling, maar daar heeft de man geen vertrouwen in. Videocontact en contact in de vakanties – zoals zij ter compensatie voorstelt - is niet vergelijkbaar met wekelijks betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man erkent dat hij in het verleden ongepaste berichten naar de vrouw heeft verstuurd, maar daar is volgens de man al meer dan een jaar geen sprake van. De verstandhouding tussen partijen is volgens de man dusdanig verbeterd dat zij in staat zijn het gezag over de minderjarige gezamenlijk uit te oefenen. De man heeft daarom ook een verzoek ingediend tot wijziging van het eenhoofdig gezag van de vrouw in gezamenlijk gezag, vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man en vaststelling van een zorgregeling met de vrouw.
De vrouw voert aan dat zij, als de ouder met gezag, bevoegd is om de verblijfplaats van de minderjarige te bepalen. De verhuizing is goed voorbereid en er is niet gebleken dat deze de minderjarige schaadt. Er is volgens de vrouw geen zwaarwegende aanleiding of grond om haar te verbieden naar Spanje te verhuizen. Zij stelt dat het voor haar in alle opzichten beter is, mede gelet op haar mentale gezondheid, om in Spanje te wonen. De vrouw heeft in Spanje inmiddels een woning gevonden en zij heeft een baan gevonden, wat haar in Nederland niet lukt. Daarmee is ook het belang van de minderjarige gediend, over wie zij van jongs af aan het overgrote deel van de zorg op zich heeft genomen. De man stelt zich volgens de vrouw agressief naar haar op als de dingen niet gaan zoals de man wil en is veel minder dan de vrouw betrokken bij de minderjarige. De man laat de minderjarige op de dagen dat hij de zorg voor hem heeft veel aan zijn lot over of brengt hem onder bij derden, aldus de vrouw. De vrouw is, naast regelmatig contact via videobellen, bereid tot een serieuze omgangsregeling. Er kan volgens haar wel degelijk meer omgang plaatsvinden dan de man doet voorkomen en de vrouw is bereid dit te faciliteren.
Bij de beoordeling van het verhuisverbod stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat in geval van gezamenlijk gezag de rechter op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. Ook bij eenhoofdig gezag bestaat volgens deze rechtspraak echter een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat zodanige maatregel minder ingrijpend is dan de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de andere ouder, waarin de wet uitdrukkelijk voorziet (art. 1:251a lid 1 BW en art. 1:253c leden 1 en 3 BW). Op grond van deze rechtspraak stelt de voorzieningenrechter vast dat er voor een beperking van de bevoegdheid van de ouder met gezag om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te bepalen in de vorm van een verhuisverbod, een grondslag bestaat.
De voorzieningenrechter heeft alle belangen tegen elkaar afgewogen, waarbij het belang van de minderjarige een hoofdrol speelde. Zij is tot de conclusie gekomen dat de instandhouding van de band tussen de minderjarige en de man – die steeds op regelmatige basis omgang met elkaar hebben, maar na een verhuizing naar Spanje zijn aangewezen op een meer summiere omgang – in dit geval een (voorlopige) begrenzing vormt van de vrijheid van de vrouw met eenhoofdig gezag om zelf te bepalen wat de woonplaats van de minderjarige is. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat niet gebleken is dat de vrouw genoodzaakt is deze zomer al naar Spanje te verhuizen en dat niet van haar gevergd kan worden de bodemprocedure af te wachten. Uit deze belangenafweging – en een voldoende concreet voornemen tot verhuizing – vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort dat als ordemaatregel een verhuisverbod is aangewezen.
De vordering van de man om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals bepaald bij beschikking van 22 maart 2024, wijst de voorzieningenrechter af. Het verhuisverbod wordt immers toegewezen en de vrouw komt tot op heden de omgangsregeling consequent na. De man heeft daarom geen belang bij zijn vordering tot nakoming van de omgangsregeling.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. De vordering van de man te bepalen dat de minderjarige aan hem wordt toevertrouwd, naar de voorzieningenrechter begrijpt als stimulans tot nakoming, zal zij echter afwijzen. Daartoe strekt reeds de dwangsom, die de voorzieningenrechter hier passend acht.
4.2.
In de omstandigheid dat een familierechtelijke procedure betreft, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat het de vrouw niet toegestaan is met de minderjarige te verhuizen buiten de gemeente [plaats] en directe omgeving daarvan, zijnde een straal van maximaal 10 kilometer, onder verbeurte van een dwangsom van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Vingerling en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
PH