ECLI:NL:RBDHA:2025:13681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van lichter middel en voortvarend handelen door de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarin hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, aangezien hij een vaste woonplaats bij zijn vriendin zou hebben en gezinsleven met haar uitoefent. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, omdat het onttrekkingsrisico te groot was en eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn relatie met zijn vriendin.

Daarnaast voerde eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht naar Zwitserland, aangezien de Zwitserse autoriteiten al op 2 juli 2025 akkoord waren gegaan met het claimverzoek. De rechtbank stelde vast dat de minister op 30 juni 2025 het claimverzoek had verzonden en dat er geen aanknopingspunten waren dat eiser niet tijdig zou worden overgedragen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door rechter A.S.W. Kroon, in aanwezigheid van griffier N. El-Amrani, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R. Loth als waarnemer van de gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
1. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen. Zoals blijkt uit de overgelegde verklaring heeft eiser een vaste woonplaats bij zijn vriendin. Ook heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met het gezinsleven dat hij uitoefent met zijn vriendin.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is te groot. Dat eiser een vriendin heeft is onvoldoende om af te zien van de inbewaringstelling. De minister heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een relatie heeft met deze vriendin. Ter zitting is daaraan terecht toegevoegd dat uit de verklaring van eisers gestelde vriendin, mevrouw [naam], niet blijkt dat zij een relatie onderhouden. Daarnaast is het mogelijk om de gestelde relatie op een andere manier in te vullen. Ook heeft eiser tijdens het gehoor van 27 juni 2025, anders dan hij in beroep stelt, verklaard dat hij geen vaste woonplaats heeft en op straat slaapt. [1] De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de minister niet met een lichter middel kon volstaan.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. De Zwitserse autoriteiten zijn immers al op 2 juli 2025 akkoord gegaan met het claimverzoek en tot op heden is geen overdracht gepland.
2.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de overdracht op de zevende dag voldoende voortvarend is. [2] Uit het dossier volgt dat de minister op 30 juni 2025, de derde dag van de inbewaringstelling, een claimverzoek heeft verzonden naar de Zwitserse autoriteiten. Verder heeft de minister op 2 juli 2025 het claimakkoord ontvangen. Ook is er op 4 juli 2025 een voornemen en op 13 juli 2025 een besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij, vanwege het instellen door eiser van deze rechtsmiddelen, nog geen overdracht heeft gepland. Wel is de rechtbank is verzocht om het verzoek om voorlopige voorziening spoedig te behandelen. Er bestaan tot op heden dus nog geen aanknopingspunten dat eiser niet tijdig overgedragen kan worden aan Zwitserland. Gelet op voorgaande heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 4 Proces-verbaal van gehoor bij bewaring
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829 en ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.