In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 16 februari 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist. De rechtbank wijst erop dat de minister uiterlijk op 16 december 2024 had moeten beslissen, maar deze termijn is overschreden. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Dit is in lijn met de jurisprudentie die stelt dat in gevallen waarin de beslistermijn aanzienlijk is overschreden, een kortere termijn voor het nemen van een beslissing moet worden gegeven. De rechtbank houdt rekening met de noodzaak van zorgvuldigheid in de besluitvorming, maar acht het haalbaar voor de minister om binnen deze termijn een besluit te nemen.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die eiser heeft ontvangen. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.