ECLI:NL:RBDHA:2025:13508
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw op perceel in Bodegraven-Reeuwijk
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een gebouw te realiseren op een perceel naast een specifiek adres in Bodegraven-Reeuwijk. De aanvraag werd aanvankelijk geweigerd door de gemeente, en het bezwaar van de eiser tegen deze weigering werd ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigden en de gemeente vertegenwoordigd was door een gemachtigde. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 1 april 2025 geconstateerd dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen niet tot een onevenredige uitkomst zou leiden. De gemeente kreeg de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering heeft de gemeente haar standpunt gewijzigd en erkend dat het perceel van de eiser geen bouwvlak heeft, maar stelde dat de weigering om de vergunning te verlenen niet onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen weigeren om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat de belangen van de gemeente bij het behoud van de ruimte in het Plassengebied zwaarder wogen dan de belangen van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.