ECLI:NL:RBDHA:2025:13335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingenrecht en zicht op uitzetting naar Libië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 5 maart 2025 en is vier keer eerder getoetst. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Libië is, omdat de bewaring al bijna vier maanden duurt en de Libische autoriteiten nog niet hebben gereageerd. De rechtbank oordeelt echter dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat een aanvraag bij de Libische autoriteiten nog loopt en dat eiser op 1 mei 2025 in persoon is gepresenteerd bij de Libische vertegenwoordiging. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt.

De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Petkovic)
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 5 maart 2025.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring vier keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 24 maart 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 30 april 2025. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 30 mei 2025. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 30 juni 2025. [4]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voorduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. As de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 30 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 juni 2025) rechtmatig is.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Libië ontbreekt. Eiser betoogt dat nu de bewaring al bijna vier maanden duurt en de Libische autoriteiten nog niet hebben gereageerd, het nog de vraag is of dit op korte termijn zal gebeuren.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat een laissez-passer (lp) aanvraag bij de Libische autoriteiten nog loopt. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat eiser op 1 mei 2025 in persoon is gepresenteerd bij de Libische vertegenwoordiging en dat de consul van Libië de lp-aanvraag in behandeling neemt. Aan de Libische autoriteiten mag enige tijd gegund worden om de afgifte van een lp in orde te maken. De rechtbank is verder niet gebleken dat de Libische autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij ten behoeve van eiser geen lp zullen afgeven of dat zij niet willen meewerken aan de terugkeerprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Libië ontbreekt. Dit heeft eiser ook niet nader onderbouwd.
Ambtshalve toetsing
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.