In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet beschikt over een mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser, geboren in 1986 met de Turkse nationaliteit, heeft op 3 maart 2024 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 5 juni 2024. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van eiser is uitgevallen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij familieleven in Nederland heeft en de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.