ECLI:NL:RBDHA:2025:13310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL24.50239 en NL24.50242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument voor langdurig ingezetenen en verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument voor langdurig ingezetenen en van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiser, geboren in 1984 en van Egyptische nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als familie- of gezinslid, welke met terugwerkende kracht is ingetrokken na het verbreken van zijn relatie. Eiser heeft op 17 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, maar deze is afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder het middelenvereiste en de eis van vijf jaar rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed en de hoorplicht niet was geschonden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.50239 en NL24.50242
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 juni 2025 in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument voor langdurig ingezetenen en van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 september 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 december 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en S. van Osta als tolk. De gemachtigde van verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser beschikte sinds 17 april 2019 over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente] (referent)”. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 4 maart 2024, omdat eiser na het verbreken van zijn relatie met referent niet meer voldeed aan de voorwaarden voor afgifte van de verblijfsvergunning. Eiser heeft op 17 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor zowel de afgifte van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Zo is de relatie tussen eiser en referent verbroken en is hun echtscheiding uitgesproken op 22 augustus 2024. Daarnaast heeft eiser zijn aanvraag gedaan op 17 januari 2024 en op dat moment had eiser nog geen vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland. Verder voldoet eiser niet aan het middelenvereiste. Ook kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij referent” niet worden verlengd omdat deze vergunning is ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2024. Tot slot heeft eiser geen familieleven en ook geen beschermenswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste is het bezwaarschrift in deze procedure gericht tegen zowel het bestreden besluit van 4 december 2024 (de afwijzing van de aanvraag voor EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd) als tegen het besluit van 4 oktober 2024 (de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd). Ten tweede stelt verweerder ten onrechte dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Ten tijde van het primaire besluit op 3 september 2024 voldeed eiser aan de voorwaarde van vijf jaar rechtmatig verblijf, omdat zijn verblijfsvergunning toen nog niet was ingetrokken en hij op 17 april 2024 vijf jaar rechtmatig verblijf had. Daarnaast is de relatie met referent nooit verbroken geweest. Eiser heeft zijn relatie met referent hersteld en woont weer samen met haar. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden en daardoor is het bestreden besluit ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [2] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Intrekking van de verblijfsvergunning
6. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de intrekkingsbeschikking van 4 oktober 2024 geen bezwaar heeft ingesteld. Dit beroep richt zich tegen het bestreden besluit van 4 december 2024, waarin de aanvraag voor afgifte van een verblijfsvergunning als EU-langdurig ingezetene of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd centraal staat. De gemachtigde van eiser heeft op zitting gesteld dat de intrekking automatisch deel wordt van deze beroepsprocedure omdat het over dezelfde procedure gaat. De rechtbank overweegt dat dit niet het geval is, omdat de intrekkingsbeschikking en het bestreden besluit twee verschillende besluiten betreffen. Eiser heeft enkel tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank zal de beroepsgronden gericht tegen de intrekkingsbeschikking en de verbreking van de relatie om die reden onbesproken laten.
Voorwaarden verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of EU-langdurig ingezetene
7. In geschil is of eiser voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een verblijfsvergunning als EU-langdurig ingezetene of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunningen, moet de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. [3] Daarnaast moet de vreemdeling voldoen aan de voorwaarde van vijf jaar rechtmatig verblijf onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om de status van langdurig ingezetene of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verkrijgen. [4]
7.1.
Ten eerste is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder heeft in het verweerschrift gewezen op het feit dat eiser nog altijd geen inkomsten genereert en hij dus niet voldoet aan het middelenvereiste. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag van eiser af mogen wijzen.
7.2.
Ten tweede stelt de rechtbank vast dat eiser op 17 januari 2024 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of EU-langdurig ingezetene. Op het moment van de aanvraag had eiser nog geen vijf jaar rechtmatig verblijf – eiser beschikte sinds 17 april 2019 over een verblijfsvergunning – en om die reden heeft verweerder de aanvraag van eiser mogen afwijzen. Eisers beroepsgrond dat de verblijfsvergunning ten tijde van het primaire besluit nog niet was introkken, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor is van belang dat verweerder op het moment van het primaire besluit al wel een voornemen tot intrekking van eisers verblijfsvergunning bekend had gemaakt. Bovendien was de intrekkingsbeschikking ten tijde van de volledige heroverweging in bezwaar bekendgemaakt en stond deze in rechte vast. Ook in het geval wordt uitgegaan van de intrekkingsdatum van 4 maart 2024, waartegen eiser geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, is niet aan de voorwaarde van vijf jaar legaal verblijf voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [5] Gelet op de motivering van het primaire besluit en op wat eiser heeft aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 45b, tweede lid, onder c, van de Vw.
4.Op grond van artikel 21, eerste lid van de Vw en artikel 45b, tweede lid, onder a, van de Vw.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.