Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
en uitspraak in de beroepszaak tussen
[eiser], geopposeerde tevens eiser,
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in het verzet van de eiser tegen een eerdere uitspraak van 14 oktober 2024. De rechtbank had in die eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep van de eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk gegrond was. De opposant, de minister van Asiel en Migratie, heeft verzet aangetekend, stellende dat het verzetschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzetschrift tijdig was ingediend, omdat de termijn voor het indienen van verzet zes weken bedraagt en begon op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op 14 oktober 2024.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het verzet beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting was gedaan, omdat er redelijke twijfel bestond over de gegrondheid van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de beslistermijn voor asielaanvragen nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van de eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de beroepszaak wordt hervat.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beslistermijn voor asielaanvragen in beginsel zes maanden bedraagt, maar dat er uitzonderingen zijn voor vreemdelingen die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen. In dit geval was de ingebrekestelling van de eiser te vroeg ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.