ECLI:NL:RBDHA:2025:1324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
23/3513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het vervangen van balkons aan woningen in Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de woningen aan de [adres 1], [adres 2], [adres 3] en [adres 4] in [plaats] door het vervangen van de balkons. Het bouwplan houdt in dat de bestaande balkons van 1 meter diep vervangen worden door balkons van 3 meter diep. Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, en met het bestreden besluit van 6 april 2023 is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarop verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 behandeld, maar het onderzoek werd heropend omdat één van de eisers, [naam 1], was overleden. De erfgenamen hebben aangegeven het beroep te willen voortzetten.

Eisers, eigenaren van de woningen, willen de balkons aan de achterzijde vervangen en uitbreiden, omdat het staal in het beton aan het roesten is. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan. De rechtbank beoordeelt de weigering aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank stelt vast dat het welstandsadvies negatief is en dat verweerder dit advies terecht aan zijn oordeel heeft ten grondslag gelegd. De rechtbank concludeert dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen

[eisers] e.a., uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R.D. Fehrmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] in [plaats] (de woningen) door het vervangen van de balkons. Het bouwplan komt erop neer dat de bestaande balkons van 1 meter diep vervangen worden door balkons van 3 meter diep (ondersteund met buispalen).
1.1.
Bij besluit van 14 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Met het bestreden besluit van 6 april 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eisers] en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. Ter zitting heeft [eisers] namelijk verklaard dat één van de eisers,
[naam 1] , is overleden. De rechtbank heeft daarom besloten contact op te nemen met de erfgenamen van de heer [naam 1] , om – samengevat – te vernemen of het beroep wordt ingetrokken of voortgezet.
1.5.
Namens de erfgenamen heeft mevrouw [naam 2] op 20 januari 2025 schriftelijk gereageerd en de rechtbank te kennen gegeven het beroep te willen voortzetten. Hierna is het onderzoek gesloten.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eisers zijn eigenaren van de woningen en willen de balkons aan de achterzijde daarvan vervangen en uitbreiden. Het staal dat in het beton van de balkons verwerkt zit, is aan het roesten. Eisers vrezen dat de balkons in de loop der jaren kunnen afbreken.
2.1.
Verweerder heeft de voor de balkons gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Aan die weigering legt verweerder ten grondslag dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en met het bestemmingsplan. Verweerder is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Redelijke eisen van welstand
5. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op een welstandsadvies van
19 september 2022 (het welstandsadvies). Uit het welstandsadvies maken eisers op dat de welstandscommissie niet tegen het initiatief is, maar graag een andere uitwerking op detailniveau ziet. De rechtbank begrijpt dit betoog zo dat de omgevingsvergunning volgens eisers niet had kunnen worden geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
5.1.
Verweerder dient de aanvraag om een omgevingsvergunning als hier aan de orde, te beoordelen aan de hand van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Uit die bepaling volgt onder meer dat de aanvraag moet worden geweigerd als – kort gezegd – het bouwplan, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend. De criteria die verweerder hanteert bij beantwoording van de vraag of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand, zijn vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
5.2.
Het bouwplan is door verweerder ter advisering voorgelegd aan de welstandscommissie. In het welstandsadvies concludeert de welstandscommissie als volgt:
“Niet Akkoord
Het maken van een dieper balkon ter plaatse van het huidige originele balkon vanwege de slechte staat ervan is voorstelbaar. Het nieuwe balkon voegt zich echter onvoldoende naar de huidige situatie. We kunnen ons het maken van een stalen constructie voorstellen. Wij denken echter dat meer passend is de gehele constructie in staal uit te voeren; een eigentijdse uitstraling los van de bestaande metselwerk architectuur. Dus geen gebruik van steenstrips, keralitdelen en een zinken afdekkap met kraaldeel. Een combinatie met een transparante glazen borstwering is wel mogelijk. Voor wat betreft de balkonkasten
dienen deze of geheel verwijderd te worden of te blijven bestaan. Het privacy-scherm is te hoog en dient tot een lagere hoogte te worden gemaakt.”
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie negatief heeft geadviseerd over het bouwplan. Het is vaste rechtspraak dat verweerder aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel dan ook geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria. [1]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Uit het advies blijkt dat – in lijn met wat is bepaald in de welstandsnota – is beoordeeld of het bouwplan in onder meer materiaal, detaillering en verhoudingen voldoende samenhang met de omgeving vertoont. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het welstandsadvies niet alleen negatief is over de detaillering van het bouwplan, maar ook over de inpassing in de omgeving. Eisers hebben geen advies van een deskundige overgelegd waarin dit oordeel van de welstandscommissie wordt bestreden. Voor zover eisers betogen dat het welstandadvies niet deugdelijk is omdat het betrekking heeft op de hoogte van vergunningvrije privacyschermen, treft dit betoog geen doel. Eisers hebben de privacyschermen niet als omgevingsvergunningvrij buiten de aanvraag gelaten, zodat de bouwplan terecht in zijn geheel is beoordeeld. [2] Ook de kanttekening van eisers dat het verwijderen van balkonkasten op naastgelegen percelen niet mogelijk is, wijst niet op een tekortkoming in het welstandsadvies. Uit het advies kan niet worden afgeleid dat het verwijderen van kasten op niet tot het bouwplan behorende balkons als voorwaarde wordt gesteld om te kunnen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Mogelijkheid tot aanpassing van het bouwplan
6. Volgens eisers is het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de Adviescommissie) onzorgvuldig, omdat daarin wordt geconcludeerd dat eisers geen aangepast plan hebben ingediend en dat de weigering alleen al daarom in stand zou moeten blijven.
6.1.
De door eisers aangehaalde overweging in het advies luidt als volgt:
“Bezwaarmaker bestrijdt niet dat het bouwplan zoals het is ingediend niet voldoet aan redelijke eisen van welstand (en dient ook geen aangepast bouwplan in). Alleen al daarom moet de weigering in stand blijven.”
6.2.
Verweerder heeft toegelicht dat het ontbreken van een aangepast bouwplan niet van belang is geweest voor het afwijzen van de aanvraag. Bepalend daarvoor is dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat is een weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning. Verweerder erkent dat een ondergeschikte wijziging van een bouwplan op zichzelf mogelijk is, maar stelt zich op het standpunt dat een ondergeschikte wijziging van het voorliggende bouwplan de bezwaren niet zou wegnemen. Dat hangt samen met de strijd met het bestemmingsplan, die ook aan de weigering ten grondslag ligt.
6.3.
De rechtbank kan deze toelichting van verweerder volgen. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat verweerder het advies van de Adviescommissie op dit onderdeel niet mocht overnemen.
Strijd met het bestemmingsplan
7. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Scheveningen- Haven”, omdat dat voorziet in bouwen buiten het bouwvlak.
7.1.
Een omgevingsvergunning zou daarom alleen kunnen worden verleend door af te wijken van het bestemmingsplan. [3]
7.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.3.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen [4] .
7.4.
Verweerder is niet bereid afwijking van het bestemmingsplan toe te staan en motiveert dit als volgt:
“Motivering ‘Stedenbouw en Planologie’
Het voorstel voor het vervangen en uitbouwen van de balkons van de appartementen op de nr.’s [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] is gelegen in een appartementencomplex uit de jaren dertig aan de [straatnaam] . Dit complex is onderdeel van een langere rij portieken aan deze straat die bestaat uit drie lagen en een ruime kapverdieping. De gemeente werkt in beginsel niet mee aan uitbreidingen van de hoofdmassa op de verdiepingen om verdere verdichting van de achter de woning gelegen binnenterreinen en/of buitenruimtes te voorkomen. In dit geval speelt ook mee dat het voorstel de uniformiteit in de architectuur en de ruimtelijke samenhang in de bebouwingsrij aantast (geeft vroeg of laat veel verrommeling) en daarnaast impact heeft op het uitzicht en de lichttoetreding van de naast en onder gelegen woningen en tuinen.
Gelet op het vorenstaande hebben wij u niet de gelegenheid gegeven uw initiatief aan te passen, aangezien dit niet zal leiden tot een andere (positieve) beoordeling.”
7.5.
Volgens eisers gaat het argument van verweerder, dat deze in beginsel niet meewerkt aan uitbreidingen van de hoofdmassa op de verdiepingen, niet op. In 2019 en 2020 zijn uitbreidingen van de balkons aan de [adres 5] en [adres 6] vergund. Door de omgevingsvergunning te weigeren handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel en is sprake van willekeur. Eisers hebben getracht om zich te conformeren aan de reeds uitgevoerde situatie van [adres 6] om bij te dragen aan de uniformiteit in de architectuur en een ruimtelijke samenhang. Dit hebben eisers ook getracht te bewerkstellingen door niet voor één balkon een vergunning aan te vragen maar voor een blok van vier woningen.
Dat het plan impact heeft op het uitzicht en de lichttoetreding wordt door eisers niet betwist. Echter, met een bezonningsberekening is aangetoond dat slechts één woning benadeeld wordt en dat de bij elkaar opgetelde uren bezonning boven de Haagse bezonningsnorm is. De impact op het uitzicht is een privaatrechtelijke aangelegenheid. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder verklaard dat het vervangen van de bestaande balkons in de toekomst mogelijk is. In dat geval had verweerder eisers in de gelegenheid moeten stellen om het bouwplan aan te passen.
7.6.
Volgens verweerder zijn de door eisers aangehaalde uitbreidingen van de balkons aan de [adres 5] en [adres 6] niet vergelijkbaar met het bouwplan van eisers. Het vergunde balkon aan de [adres 6] valt niet buiten het bouwvlak en daarom was er geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De vergunde uitbreiding van het balkon op het perceel [adres 5] heeft betrekking op een uitbreiding met 60 cm. Dat balkon wordt daarmee 160 cm diep. Het onderhavige bouwplan ziet op een uitbreiding van balkons verspreid over vier woningen van 100 cm naar 300 cm. Dat heeft een veel grotere ruimtelijke impact dan de vergunde verdieping van 60 cm op het perceel [adres 5] . Over die uitbreiding heeft de afdeling Stedenbouw en Planologie ook positief geadviseerd.
7.7.
Gelet op de uit de overgelegde stukken en de toelichting van verweerder blijkende verschillen met het bouwplan van eisers, slaagt het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel niet. De rechtbank ziet ook geen aanwijzing voor de door eisers gestelde willekeur.
7.8.
De rechtbank overweegt dat verweerder de nadelige gevolgen van het bouwplan voor uitzicht en bezonning bij andere woningen terecht heeft betrokken in de belangenafweging die moet worden gemaakt bij een besluit om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken. In wat eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de gemaakte belangenafweging onjuist of onvolledig is.
Mogelijkheid van een nieuwe aanvraag
8. Uit het besprokene op zitting blijkt dat verweerder op voorhand niet uitsluit dat voor een bouwplan dat voorziet in een beperktere uitbreiding van de balkons – en daarmee van de bouwmassa – een omgevingsvergunning kan worden verleend. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat daarvoor een nieuwe aanvraag nodig is. In dit verband heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om eerst een beginseluitspraak over een bouwplan aan te vragen.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.1.
Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385 (onder 8.1).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1240
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1960 (onder 4.1).