ECLI:NL:RBDHA:2025:13235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/661234 / FA RK 24-1018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen; verzoek om partneralimentatie afgewezen vanwege ontbreken behoeftigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2022 in Uganda zijn gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw de Ugandese nationaliteit heeft. De vrouw is sinds oktober 2022 ingeschreven op een adres in Nederland. De man heeft uit eerdere huwelijken drie kinderen, en de vrouw heeft uit eerdere relaties drie dochters. De man verzoekt om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning en partneralimentatie van € 868,- per maand. De vrouw heeft geen verweer meer gevoerd tegen de echtscheiding, maar verzoekt zelfstandig om echtscheiding met nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft de zaak op 10 april 2025 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld. Het verzoek van de man om het huurrecht van de echtelijke woning werd afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien de vrouw met haar kinderen de woning had verlaten. Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.535,- per maand, maar haar netto besteedbaar inkomen op € 2.742,- per maand. Hierdoor is de vrouw niet behoeftig, en werd het verzoek om partneralimentatie afgewezen.

Ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen goederen te verdelen zijn, aangezien partijen overeenstemming hebben bereikt dat er geen goederen in de beperkte gemeenschap vallen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime vastgelegd in het dictum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1018
Zaaknummer: C/09/661234
Datum beschikking: 15 mei 2025

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 8 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-bericht van 27 maart 2025, met bijlage, van de man;
- het F9-bericht van 29 maart 2025, met bijlagen, van de vrouw;
- het F9-bericht van 1 april 2025, met bijlage, van de man.
Op 10 april 2025 is de zaak mondeling behandeld op een zitting van deze rechtbank. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk (de heer A. Jamal Abdilahi).

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] 2022 te [plaats] , Uganda.
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Ugandese nationaliteit.
  • Uit de Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat de vrouw sinds 3 oktober 2022 staat ingeschreven op een adres in Nederland.
  • De man is twee keer eerder gehuwd geweest en heeft uit die huwelijken een minderjarige zoon van thans 13 jaar en twee jong-meerderjarige zoons van thans 18 en 20 jaar.
  • De vrouw heeft uit drie eerdere relaties drie minderjarige dochters van thans respectievelijk 17, 15 en 11 jaar.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert hiertegen – na indiening van haar gewijzigde standpunt – geen verweer meer en verzoekt nu bovendien zelfstandig om de echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 868,- per maand;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert thans nog verweer tegen de verzochte partneralimentatie welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op deze verzoeken toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de BRP volgt dat de vrouw, samen met haar drie minderjarige dochters, de echtelijke woning heeft verlaten en per 19 februari 2025 elders woont. Dit is op de zitting ook bevestigd door partijen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man, om het huurrecht aan hem toe te delen, afwijzen wegens gebrek aan belang.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft zij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek om partneralimentatie.
Op dit verzoek zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van partneralimentatie neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het tremarapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
I. Huwelijksgerelateerde behoefte
Voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw gaat de rechtbank uit van het jaar 2024, omdat dat het laatste jaar was waarin partijen nog samenleefden.
De vrouw stelt dat haar huwelijksgerelateerde behoefte in 2024 € 3.354,- per maand bedraagt. Zij heeft haar behoefte berekend aan de hand van de hofnorm. De man is het daar niet mee eens en stelt zich primair op het standpunt dat niet moet worden uitgegaan van de hofnorm maar van een behoeftelijst, om op die manier inzicht te krijgen in de behoefte van de vrouw. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt noch onderbouwt de man dat partijen een afwijkend bestedingspatroon hebben gehad waardoor de vuistregel van de hofnorm niet opgaat (vergelijk bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1886). De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om van de hofnorm af te wijken en zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van deze norm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat partijen – toen zij nog met elkaar samenleefden in de echtelijke woning – als ‘stiefouders’ in beginsel over en weer onderhoudsplichtig waren voor elkaars minderjarige en (jong-)meerderjarige kinderen, op grond van de artikelen 1:395 en 1:395a, tweede lid BW. Omdat partijen hiermee echter geen rekening hebben gehouden in de door hen overgelegde berekeningen, zal de rechtbank de kosten van de kinderen (in 2024) ambtshalve vaststellen aan de hand van de behoeftetabel. Met inachtneming van het tremarapport wordt bij het gebruik van deze tabel (voor het aantal kinderen) ervan uitgegaan dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn. In onderhavige situatie wordt daarom rekening gehouden met zes kinderen (in de behoeftetabel is het aantal kinderen gemaximeerd tot vier).
De rechtbank berekent het netto besteedbaar gezinsinkomen op grond van de door partijen overgelegde jaaropgaven 2024 op € 5.836,- per maand. Hiervan moeten de kosten van de kinderen worden afgetrokken. Uitgaande van de behoeftetabel 2024 bedragen deze kosten € 1.869,- per maand, zodat een bedrag van € 3.967,- per maand (€ 5.836 -/- € 1.869) beschikbaar was voor het levensonderhoud van partijen. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm € 2.380,- netto per maand (60% van € 3.967 per maand) in 2024. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte € 2.535,- per maand.
De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
II. Aanvullende behoefte
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 2.535,- per maand moet in mindering worden gebracht haar netto besteedbaar inkomen. Uitgaande van de door de vrouw zelf overgelegde gegevens (productie 10) bedraagt haar NBI in 2025 € 2.493,-. Hierbij is door de vrouw echter geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waar zij recht op heeft omdat haar jongste dochter nog jonger is dan 12 jaar. Rekening houdend met deze korting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.742. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de aan de beschikking gehechte berekening.Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen, voor zover dit aandeel niet door het door de vrouw ontvangen KGB wordt gedekt, moet er vervolgens weer bij worden opgeteld.
Door de vrouw is onweersproken gesteld dat haar aandeel in de kosten van haar eigen kinderen (3 dochters, die samen met de vrouw zijn vertrokken uit de echtelijke woning)
€ 912,- per maand bedraagt. Op jaarbasis komt dat neer op een bedrag van € 10.944,-.
Op jaarbasis heeft de vrouw – uitgaande van hiervoor genoemde berekening van de rechtbank – aanspraak op € 12.165,- aan KGB (inclusief alleenstaande ouderkop), zodat daarmee haar aandeel in de kosten van haar kinderen wordt gedekt. Dit leidt dus niet tot een aanvullende behoefte.
III. Behoeftigheid
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zich die in redelijkheid ook niet kan verwerven.
Gelet op bovenstaande berekeningen constateert de rechtbank dat de vrouw niet behoeftig is. Immers, haar NBI (€ 2.742,-) is hoger dan haar huwelijksgerelateerde behoefte € 2.535,- per maand.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om vaststelling van partneralimentatie dan ook afwijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing. Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Omdat de man blijkens de BRP altijd in Nederland heeft gewoond en de vrouw zich binnen 6 maanden na de huwelijksvoltrekking ook in Nederland heeft gevestigd, is de rechtbank van oordeel dat partijen hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting op het grondgebied van dezelfde staat, te weten Nederland, hebben gevestigd en wordt krachtens artikel 26, eerste lid, onder a van de Verordening hun huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Partijen zijn het erover eens dat er geen goederen in de beperkte gemeenschap vallen, zodat er geen goederen verdeeld hoeven te worden. De rechtbank – die ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen dus niets meer hoeft te beslissen – zal dat in het dictum vastleggen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2022 te [plaats] , Uganda;
stelt ten aanzien van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast dat er geen goederen te verdelen zijn;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, bijgestaan door
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 15 mei 2025.