ECLI:NL:RBDHA:2025:13223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22824 en NL25.22826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Armeense nationaliteit met medische problemen en vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 juli 2025, zijn eisers van Armeense nationaliteit die asiel aanvragen hebben ingediend, in de zaak NL25.22824 en NL25.22826, in het ongelijk gesteld. De rechtbank behandelt de afwijzing van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie, die deze als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. Eisers, die ernstige medische problemen ondervinden, vreesden voor vervolging bij terugkeer naar Armenië, vooral vanwege hun medische situatie en de mogelijkheid van mobilisatie. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen reëel risico op vervolging bestaat, aangezien er sinds de 44-daagse oorlog in 2020 geen mobilisatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat de medische omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om asiel te verlenen, omdat er geen bewijs is dat de Armeense autoriteiten opzettelijk medische zorg weigeren. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen terecht zijn afgewezen en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eisers, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22824 en NL25.22826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam1] en [naam2] , eisers

en hun minderjarige kinderen
[naam3] en [naam4],
V-nummers: [nummers] ,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. M.C. Post-Kadijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [2] . Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 17 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij stellen van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum 1] en [datum 2] . Met de besluiten van 2 november 2022 heeft de minister de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 mei 2023 [3] heeft de rechtbank de beroepen van eisers gegrond verklaard, de besluiten van 2 november 2022 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvragen. De minister heeft - nadat hij een nieuw voornemen heeft uitgebracht - met de bestreden besluiten van 14 mei 2025 de aanvragen opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juli 2025, gelijktijdig met de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende deze beroepen [4] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eiser heeft ernstige medische problemen, hij is nierpatiënt (mede) als gevolg van de ziekte familiaire mediterrane koorts. Ondanks zijn vrijstellingen voor de militaire dienst vanwege zijn medische problemen heeft eiser in 2020 aan het front moeten vechten vanwege de oorlog met Azerbeidzjan. Eisers medische situatie is hierna verergerd. Zijn toestand werd dusdanig slecht dat hij gedialyseerd moest worden. De medische omstandigheden in Armenië zijn echter niet zo goed. Toen in 2022 de spanningen tussen Armenië en Azerbeidzjan weer opliepen en aan eiser in een telefoongesprek met het militaire commissariaat was gemeld dat hij het land niet meer uit mocht omdat ook hij in het uiterste geval zou moeten vechten, zijn eisers hun land ontvlucht. Zij vrezen voor eisers leven als hij, ondanks zijn ernstige medische problemen, toch zal worden gemobiliseerd in het conflict met Azerbeidzjan. Bovendien verwacht eiser vervolgd te worden vanwege het niet gehoor geven aan de mobilisatie.
3.1.
Het asielrelaas van eiseres is volledig afhankelijk van dat van eiser.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister drie asielmotieven:
De identiteit, nationaliteit en herkomst;
De ontvangen oproep om te dienen;
Het gebrek aan medische zorg in Armenië.
Hoewel eisers hun identiteit, nationaliteit en herkomst niet hebben onderbouwd met originele documenten, houdt de minister in deze procedure de persoonsgegevens aan
die eisers zelf hebben genoemd. Ook gelooft de minister dat eiser is opgeroepen voor een reservistentraining. De minister acht de verklaringen dat eiser onvoldoende medische zorg zou kunnen krijgen in Armenië niet geloofwaardig. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel. In dit verband heeft de minister erop gewezen dat eiser in Armenië wel medische zorg heeft gekregen en dat deze medische zorg van voldoende niveau blijkt, aangezien hij vrijwel zijn hele leven in Armenië heeft verbleven. De geloofwaardig geachte asielmotieven leiden volgens de minister niet tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap of dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. De minister heeft er verder op gewezen dat Armenië in het algemeen gezien wordt als een veilig land van herkomst en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit voor hen niet geldt. De minister concludeert daarom dat de asielaanvragen terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen.
Gebrek aan medische zorg als asielmotief
5. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat de medische omstandigheden van belang zijn in de asielprocedure omdat, als eiser naar het front wordt gestuurd, er een schending van artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven dat de medische omstandigheden niet kunnen leiden tot een asielvergunning en dat de medische situatie van eiser, en daarmee ook de vraag naar de medische zorg in Armenië, dient te worden beoordeeld in de procedure in het kader van artikel 64 van de Vw 2000.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [5] speelt bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming zijn medische toestand geen rol, tenzij die vreemdeling opzettelijk medische zorg wordt geweigerd. [6] Gesteld noch gebleken is dat de Armeense autoriteiten eiser opzettelijk medische zorg weigeren. Daarbij merkt de rechtbank op dat het asielmotief zoals door de minister is opgenomen niet ziet op de medische situatie van eiser in het licht van de vraag of hij naar front gestuurd zou worden, maar op de vraag of de zorg in Armenië voor eiser gebrekkig/onvoldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit asielmotief niet leiden tot verlening van een asielvergunning en heeft de minister het gestelde gebrek aan medische zorg ten onrechte als asielmotief beoordeeld. Dit is een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [7] te passeren, omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De medische problemen van eiser spelen wel een rol bij de beoordeling of hem uitstel van vertrek moet worden verleend als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Eiser heeft in een aparte procedure reeds bezwaar gemaakt tegen de wegering om artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing te verklaren. Of de medische problemen van eiser en het gestelde gebrek aan medische zorg in Armenië tot uitstel van vertrek moeten leiden, komt in die procedure aan de orde. Om die reden zal de vraag of er voor eiser in Armenië een gebrek aan juiste medische zorg is in deze procedure verder onbesproken blijven. Gelet op het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om de minister niet te veroordelen in de proceskosten van eisers.
Loopt eiser het risico op vervolging vanwege het niet voldoen aan de oproep om zich beschikbaar te houden voor de dienst vanwege een mogelijke escalatie?
6. Eiser vreest bij terugkeer naar Armenië te worden vervolgd vanwege het geen gehoor geven aan de oproep om zich beschikbaar te houden voor de dienst. In augustus 2022 is eiser door het militaire commissariaat gebeld en is hem versteld dat hij zich moest voorbereiden op een mogelijke escalatie van het geweld waardoor hij gemobiliseerd zou kunnen worden. Eiser heeft niet gewacht op een mogelijke mobilisatie en heeft Armenië begin september 2022 verlaten. Eiser stelt daarbij dat hij bij terugkeer het risico loopt op een onevenredig zware bestraffing. Eiser verwijst hierbij naar verschillende bronnen waaruit blijkt dat reservisten die weigerden gehoor te geven aan een oproep in 2022 en 2023 zijn vervolgd. De wijze waarop eiser in 2020 onder de wapenen werd gebracht maakt dat eiser er niet op voorhand rekening mee hoeft te houden dat hij, gezien zijn medische omstandigheden, niet zal worden veroordeeld of geen gevangenisstraf zal krijgen omdat hij volgens de Armeense wet het recht op een medische keuring voor de reservistendienst zou hebben. Eiser stelt verder dat hij een bevredigende verklaring heeft gegeven voor de legale uitreis. Eiser is namelijk binnen een kort tijdsbestek gevlucht en om die reden niet bij de grens aangehouden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft overwogen dat sinds de 44-daagse oorlog in 2020 geen sprake is geweest van een mobilisatie en dat het om die reden niet aannemelijk is dat eiser zal worden beschouwd als deserteur. Aan eiser is weliswaar meegedeeld dat hij het land niet mocht verlaten en hij zich beschikbaar moest houden voor een mogelijke mobilisatie, echter is niet gebleken dat er daadwerkelijk een mobilisatie heeft plaatsgevonden die door eiser is geweigerd. De minister heeft verder overwogen dat uit het Thematisch Ambtsbericht [8] volgt dat het ontduiken van een militaire training strafbaar is op grond van artikel 462 WvS [9] en dat hierop een boete staat van maximaal 20.000 dram, een hechtenis van maximaal twee maanden of een
gevangenisstraf van maximaal twee jaar. [10] Eiser is gebeld, maar een daadwerkelijke oproep heeft hij niet ontvangen omdat hij toen al in het buitenland was. De minister heeft terecht gewezen op het rapport COI Focus Armenië waaruit blijkt dat volgens een bron gespecialiseerd in mensenrechten een persoon hoogstwaarschijnlijk niet strafrechtelijk zal worden vervolgd als hij kan aantonen dat hij in het buitenland zat. Nu eiser kan aantonen dat hij in het buitenland zat heeft de minister het niet aannemelijk hoeven achten dat eiser zal worden vervolgd. Het standpunt van eiser dat dit enkel geldt voor mensen die niet op de hoogte waren van een oproep leidt niet tot een ander oordeel. Aan eiser is immers meegedeeld dat er mogelijk een oproep zou volgen die op dat moment weinig concreet was. Daarnaast heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser legaal en zonder problemen Armenië is uitgereisd nadat hij al gebeld was, waardoor de minister het niet aannemelijk heeft hoeven achten dat er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer.
De minister heeft verder gewezen op het Thematisch Ambtsbericht waaruit blijkt dat er geen informatie is over daadwerkelijk uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen
wegens het verlaten van een militaire eenheid of militaire post sinds de 44-Daagse Oorlog van 2020. [11] De minister heeft verder overwogen dat eiser, gelet op zijn medische situatie, een vrijstelling had kunnen krijgen. De minister heeft hierbij terecht meegewogen dat de medische situatie van eiser – die ontegenzeggelijk een stuk slechter is dan in 2020 en 2022 – een reden vormt om aan te nemen dat eiser niet zal worden vervolgd en dat hij een geslaagd beroep kan doen op de vrijstelling.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister in aanvulling op het bestreden besluit gesteld dat een strafrechtelijke veroordeling wegens dienstweigering of het niet voldoen aan een oproep voor militaire training niet op voorhand een onevenredige bestraffing is en dat eiser onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hem bij terugkeer een evenredige bestraffing wacht. De rechtbank volgt dit betoog van de minister. De beroepsgrond slaag niet.
Moet eiser worden beschouwd als gewetensbezwaarde?
7. Eiser heeft verklaard dat zijn geweten hem vertelt dat hij zichzelf niet in situaties moet brengen waarin hij mensen moet doden of waarin hij zichzelf niet kan vergeven zijn medewerking te hebben verleend aan het doden van mensen. De minister heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake zou zijn van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een diepgewortelde overtuiging.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er voor eiser geen sprake is van eventuele gewetensbezwaren die het voor hem onmogelijk maken om onderdeel uit te maken van de training. Hierbij heeft de minister kunnen overwegen dat er momenteel geen sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan. De minister heeft zich in het bestreden besluit verder voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat en waarom de door eiser afgelegde verklaringen onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat sprak is van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging die geleid hebben tot het weigeren van de oproep. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank stelt tot slot vast dat eisers het standpunt van de minister dat hun identiteit, nationaliteit en herkomst op zichzelf niet voldoende is om als vluchteling te worden aangemerkt of om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Armenië een reëel risico lopen op ernstige schade niet hebben betwist. Dit geldt ook voor het standpunt van de minister dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Armenië voor hen niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvragen terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Of eisers vanwege de medische problemen van eiser in aanmerking komen voor uitstel van verstrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, zal in een afzonderlijke procedure worden beoordeeld. Gelet op het hiervoor onder 5 geconstateerde gebrek zal de rechtbank de minister veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.NL22.22886 en 22.22892.
4.Zaak NL25.22825 en NL25.22827.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, onder 1.2 en 1.3, en 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1975, onder 7.1.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Thematisch ambtsbericht militaire dienst en mobilisatie in Armenië van januari 2023
9.Wetboek van Strafrecht.
10.Thematisch Ambtsbericht over militaire dienst en mobilisatie in Armenië, p.27.
11.Thematisch Ambtsbericht over militaire dienst en mobilisatie in Armenië, p.29.