ECLI:NL:RBDHA:2025:13142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24/2205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering levensonderhoud en bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een autoschadeherstelbedrijf, een aanvraag ingediend voor een uitkering voor levensonderhoud en een bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar zou zijn. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 25 april 2025 behandeld, waarbij eiser de gelegenheid kreeg om aanvullende financiële informatie te overleggen, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor bijstandsverlening, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijf levensvatbaar is. De rechtbank baseert zich op een advies van IMKIntermediair BV, dat concludeert dat eiser een jaaromzet van minimaal € 80.000,- moet realiseren om als levensvatbaar te worden beschouwd. Eiser heeft echter geen bewijs geleverd dat zijn omzet deze drempel overschrijdt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Butin Bik),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Samenvatting

Deze zaak gaat over de vraag of eiser in aanmerking komt voor een uitkering voor levensonderhoud als gevestigde zelfstandige op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en of hij in aanmerking komt voor een bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 en voor een bedrijfskrediet op grond van die regeling. Zijn bedrijf is niet levensvatbaar en dat is de reden waarom eiser geen aanspraak heeft op bijstand op grond van het Bbz 2004. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Eiser heeft een aanvraag ingediend om een uitkering voor levensonderhoud en een bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 oktober 2023 afgewezen, op de grond dat eisers bedrijf naar verwachting niet levensvatbaar is. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 23 januari 2024 (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
De rechtbank heeft na de behandeling van het beroep het onderzoek niet gesloten om eiser nog de gelegenheid te geven om nog nadere financiële informatie over zijn bedrijf (omzetcijfers) over te leggen. Eiser heeft van die gelegenheid echter geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en doet thans uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft sinds januari 2013 [1] het autoschadeherstelbedrijf [bedrijfsnaam 1] . De start van dit bedrijf is mede mogelijk gemaakt met een door het college verstrekte Bbz-lening (bedrijfskapitaal). Hij ontving daarnaast in het verleden ook een Bbz-uitkering voor levensonderhoud en in de Covid-19 periode een zogeheten 'Bbz-light' uitkering. [2] Eiser heeft op 5 juni 2023 het college opnieuw gevraagd om een uitkering voor levensonderhoud en een bedrijfskrediet (een saneringskrediet in verband met schulden) op grond van het Bbz 2004. Alvorens op die aanvraag te beslissen, heeft het college een advies uit laten brengen over de levensvatbaarheid van eisers bedrijf door IMK [3] Intermediair BV. Het IMK-advies is neergelegd in het rapport van 30 augustus 2023. Het advies aan het college luidt:
"Wij adviseren de gemeente Den Haag de Bbz-aanvraag van de heer [eiser] af te wijzen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar is. Niet levensvatbaar wil zeggen dat wij verwachten dat na bijstandverlening het inkomen niet toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in de kosten van het bestaan."Het college heeft eisers aanvraag naar aanleiding van dit advies afgewezen en dat besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eisers bedrijf niet levensvatbaar is.
3. Eiser is het niet eens met het college en voert in beroep het volgende aan. Hij betoogt dat het college bij zijn standpunt dat eisers bedrijf niet levensvatbaar is, van onjuiste omzetcijfers is uitgegaan. Het college gaat uit van een gemiddelde jaaromzet van € 48.000,-. Eiser denkt aan de hand van de in het IMK rapport op pag. 22 genoemde verkoopcijfers van de eerste twee kwartalen dat dit het dubbele moet zijn [4] . Dat is meer dan de vereiste jaarlijkse omzet van € 80.000,- die nodig is voor de levensvatbaarheid van zijn bedrijf. Volgens eiser klopt het IMK rapport niet.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of eisers bedrijf levensvatbaar is in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004.
4.2.
Bijstand kan worden verleend aan de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is. Dat staat in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bbz 2004.
4.3.
Levensvatbaar is het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dat staat in artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004.
4.4.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag, in dit geval dus op 30 oktober 2023.
4.5.
Het ligt op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat zijn bedrijf levensvatbaar is. [5]
4.6.
Het college heeft eisers bedrijf aan de hand van de door hem bij zijn aanvraag overgelegde (financiële) informatie door het IMK laten beoordelen op levensvatbaarheid. Het is vaste rechtspraak dat een bijstand verlenend orgaan in zaken als deze gerechtigd is om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties, zoals het IMK. Het college mag daarom in beginsel uitgaan van het advies van het IMK, tenzij getwijfeld kan worden aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of de juistheid ervan. [6]
4.7.
De rechtbank twijfelt niet aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies en is van oordeel dat het college eisers aanvraag onder verwijzing naar het IMK-advies terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet aan de hand van een eigen deskundigenadvies of anderszins aannemelijk weten te maken dat het advies van het IMK onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft ook niet aannemelijk weten te maken dat zijn bedrijf ten tijde van belang wel levensvatbaar was. Het IMK heeft in zijn advies vastgesteld dat eiser minstens een jaaromzet van € 80.000,- zou moeten realiseren om van een levensvatbaar bedrijf te kunnen spreken. Eiser heeft niet aan de hand van stukken onderbouwd dat hij met zijn bedrijf een dergelijk resultaat zou kunnen halen.
4.8.
De rechtbank acht hierbij het volgende van belang. Eiser vraagt onder meer een Bbz-uitkering voor de sanering van zijn schuldenlast. Hij heeft daar een bedrag van € 15.000,- voor nodig volgens het IMK. Op basis van zijn verkoopcijfers in de eerste twee kwartalen van 2023 heeft eiser betoogd dat zijn jaaromzet in 2023 geacht moet worden € 115.072,- [7] te zijn, in plaats van de door het IMK geschatte € 48.000,-. De rechtbank stelt echter vast dat deze verkoopcijfers niet overeenkomen met de omzetcijfers die eiser aan de Belastingdienst heeft opgegeven over dezelfde periode (€ 26.757 en € 18.052). Inmiddels zouden de juiste cijfers wel bekend moeten zijn. De rechtbank heeft eiser na de zitting nog in de gelegenheid gesteld om aan de hand van die nadere financiële informatie aannemelijk te maken dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is, maar eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om er van uit te gaan dat eiser in 2023 een jaaromzet van meer dan € 80.000,- heeft gerealiseerd. Daarmee blijft het niet aannemelijk dat eisers bedrijf ten tijde van belang levensvatbaar was.
4.9.
Uit het IMK-advies komt nog de volgende informatie naar voren. Eiser heeft bijna 10 jaar vanuit een bedrijfsruimte in [plaats 1] gewerkt. Door huurachterstanden heeft hij dat pand moeten verlaten en heeft hij zijn bedrijf naar [plaats 2] verhuisd. Dat pand heeft eiser later ook weer verlaten, omdat hij de huur schuldig bleef. Ten tijde van zijn aanvraag werkte eiser vanuit het achterste gedeelte van een tuinbouwkas van een vriend in [plaats 3] . Spuitwerkzaamheden werden toen tijdelijk elders gedaan. Volgens het IMK is eisers huidige situatie het gevolg van onvoldoende financieel inzicht en besef – het ontbreken van cijfermateriaal waarop gestuurd kan worden (rendement, werkelijke arbeidsvergoeding per uur) – en onvoldoende commercieel inzicht. Het IMK ziet wel een lichte verbetering door de inschakeling van eisers vader als begeleider op budgettair gebied en van [bedrijfsnaam 2] BV wat betreft zijn schulden, maar dit leidt niet tot het oordeel dat eisers bedrijf levensvatbaar is.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.inschrijving Kamer van Koophandel: 5 november 2012
2.Tozo 1 tot en met 5
3.Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf.
4.(€ 40.871 + € 16.665) x 2 = € 115.072
5.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:194
6.zie onder meer de in de vorige voetnoot genoemde uitspraak van de CRvB.
7.(€ 40.871 + € 16.665) x 2 = € 115.072,-