ECLI:NL:RBDHA:2025:12961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
Eiser heeft op 22 maart 2025 een hoorzitting gehad en op 14 april 2025 een zienswijze ingediend. De rechtbank oordeelt dat eisers beroepsgrond over schending van het recht op hoor en wederhoor niet slaagt. Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast ten aanzien van Duitsland, maar de rechtbank stelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van dit beginsel. Eiser moet onderbouwen dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in Duitsland, maar slaagt daar niet in. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Wat betreft de situatie in Azerbeidzjan, oordeelt de rechtbank dat dit niet relevant is voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser moet aannemelijk maken dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure in Duitsland, wat hij niet doet. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.