ECLI:NL:RBDHA:2025:12953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.10923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1992 met de Comorese nationaliteit, diende op 3 februari 2025 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 2 maart 2025 werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Eiser heeft verklaard dat hij als soldaat in het Comorese leger getuige was van ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder het doden van burgers, en dat hij op 11 maart 2024 weigerde een opdracht uit te voeren om twee personen te vermoorden. Na deze weigering is hij gevlucht uit het leger en vreest hij bij terugkeer naar de Comoren opgepakt en vermoord te worden.

De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser als militair demonstranten heeft gearresteerd en overgedragen aan de politie, wetende dat deze mishandeld zouden worden. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk betrokken was bij ernstige misdrijven zoals bedoeld in artikel 1F. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.10923

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 3 februari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en M. Schedler als tolk via een videoverbinding, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Comorese nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende, kort samengevat en voor zover van belang, ten grondslag gelegd. Eiser was sinds 2012 vrijwillig soldaat in het Comorese leger. Gedurende zijn periode in het leger heeft eiser nare dingen gezien waaraan het leger zich schuldig maakte, onder meer het doden van burgers. Ook is eiser bekend met een massagraf in het bos, waarin de slachtoffers van deze misdrijven werden begraven. Eiser heeft zich altijd aan het plegen van deze misdrijven weten te onttrekken. Bijvoorbeeld door zich onopgemerkt terug te trekken en zich schuil te houden. Wel heeft eiser verklaard dat hij meerdere malen verdachten heeft opgepakt en dat hij deze arrestanten heeft overgedragen aan de politie. Eiser heeft aangegeven dat hij wist dat deze arrestanten door de politie slecht behandeld zouden worden. Uiteindelijk is eiser opgeklommen tot de rang van sergeant. Op een gegeven moment, op 11 maart 2024, hebben eiser en zijn team de opdracht gekregen om twee personen te vermoorden. Deze missie heeft hij niet uitgevoerd. Omdat eiser hoorde dat hij hierom werd gezocht door het leger is hij gevlucht en is hij een maand ondergedoken in het bos. Vervolgens heeft eiser met een boot de Comoren illegaal verlaten. Bij terugkeer naar de Comoren vreest eiser opgepakt en vermoord te worden omdat hij gedeserteerd is uit het leger.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft als militair demonstranten gearresteerd die vervolgens werden overgedragen aan de politie, terwijl hij wist dat zij vervolgens door de politie in elkaar geslagen en mishandeld zouden worden. Eiser heeft daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd. Van de vrijwaringsgrond dwang is geen sprake omdat eiser zich eerder had kunnen onttrekken aan het leger. Omdat artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is, komt hij niet in aanmerking voor een asielvergunning. Bij terugkeer naar de Comoren loopt eiser volgens verweerder geen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] . Verweerder vindt het asielmotief van eiser namelijk niet geloofwaardig en gelooft daarom ook niet dat eiser gedeserteerd is uit het leger, waardoor hij bij terugkeer het risico loopt hiervoor gestraft te worden. Verder heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en hierbij bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. [2] Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. [3] Hierbij heeft verweerder getoetst aan het Unierechtelijk openbare ordecriterium en geconcludeerd dat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt. Daarnaast heeft verweerder getoetst of het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod de evenredigheidstoets kunnen doorstaan, waarbij verweerder heeft geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiser om in Nederland te verblijven. Tot slot heeft verweerder een besluit tot signalering in het Schengeninformatiesysteem opgenomen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt voorop dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser en zijn gemachtigde zijn ten onrechte niet voorafgaand aan het aanvullend gehoor ervan op de hoogte gesteld dat het om een 1F-gehoor ging. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn taalvaardigheid in het Frans en met zijn vertraagde vermogen om de vraagstelling te begrijpen. Ook is eiser vergeetachtig en is hij niet goed in staat om concrete data te geven. Het besluit is ook onzorgvuldig voorbereid omdat er geen, dan wel onvoldoende, informatie uit gezaghebbende openbare bronnen beschikbaar is over (het leger op) de Comoren om de conclusies te trekken zoals verweerder die heeft gedaan.
Verder stelt eiser dat verweerder niet aan de zware bewijslast heeft voldaan voor het tegenwerpen van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag. De verwijzing naar eisers verklaringen en de beschikbare landeninformatie is onvoldoende voor de conclusie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het direct of indirect meewerken (faciliteren) aan (van) mishandeling of foltering. Ook is verweerder onvoldoende ingegaan op eisers verwijzing in de zienswijze naar een uitspraak van de zittingsplaats Roermond ten aanzien van de proportionaliteitstoets. [4] Daarnaast heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat eiser zich eerder had kunnen onttrekken aan het leger. Hij heeft eerder geprobeerd te vertrekken uit het leger maar is toen meerdere malen mishandeld. Ook heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de gestelde consequenties van het vertrekken uit het leger.
Eiser is ook van mening dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser bij terugkeer naar de Comoren geen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt. Verweerder heeft het asielmotief van eiser ten onrechte niet geloofwaardig gevonden. Sowieso is de desertie op zichzelf genomen al aannemelijk, ook wanneer de reden voor de desertie niet wordt gevolgd, omdat niet in geschil is dat eiser in het leger diende en dat hij illegaal uit de Comoren is vertrokken. Eiser heeft bij de zienswijze ook een document overgelegd, waaruit duidelijk blijkt dat eiser door de autoriteiten wordt gezocht. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. In beroep heeft eiser ook nog een persoonlijke oproep overgelegd, en de vertaling van die oproep.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder dus ook ten onrechte een terugkeerbesluit, een inreisverbod en een besluit tot signalering opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en overweegt hiertoe als volgt.
5.1.
Ten aanzien van de 1F-vragen in het aanvullend gehoor volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiser aanvullend is gehoord, omdat er vragen waren gerezen naar aanleiding van het nader gehoor, en dat pas bij de beoordeling is besloten om de aanvraag af te wijzen vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft verder ook niet kunnen aangeven uit welke rechtsregel volgt dat verweerder een asielzoeker van tevoren op de hoogte moet stellen over het doel van een aanvullend gehoor.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder met betrekking tot eisers taalvaardigheid in het Frans vraagtekens heeft mogen zetten bij eisers gestelde communicatieproblemen en zijn gestelde analfabetisme. Eiser heeft namelijk wisselend verklaard over zijn schoolgang en hij heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij vloeiend Frans spreekt. Verder heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser binnen het Comorese leger is opgeklommen tot de rang van sergeant (een onderofficier), waarbij hij ook trainingen heeft gevolgd bij het Franse vreemdelingenlegioen. Daarnaast heeft eiser tijdens en na de asielgehoren aangegeven dat hij de tolk goed kon begrijpen en verstaan in de Franse taal.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tijdens de asielgehoren ook voldoende rekening gehouden met het medisch advies. Uit het medisch advies blijkt dat tijdens het spreekuur geobserveerd is dat eiser last heeft van een vertraagd vermogen om de vraagstelling te begrijpen. Uit de verslagen van de asielgehoren blijkt dat verweerder vragen heeft verduidelijkt en herhaald wanneer bleek dat eiser de vraag niet begrepen had. Ook staat in het medisch advies dat eiser heeft aangegeven dat hij moeite heeft met tijds- en geografische aanduidingen. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift kunnen opmerken dat eiser dit zelf heeft aangegeven en dat dit niet door de adviserend verpleegkundige is vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder aan het begin van het aanvullend gehoor aangegeven dat van eiser geen exacte data worden verwacht. Verweerder heeft zich verder over het overgelegde medische stuk op het standpunt kunnen stellen dat uit dit stuk niet blijkt dat de goedaardige tumor invloed heeft op eisers vermogen om te verklaren. Uit het feit dat eiser sinds kort is opgenomen in [instelling] , kan evenmin worden geconcludeerd dat eiser ten tijde van de asielgehoren niet of verminderd in staat was om accuraat te verklaren. Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank uit mogen gaan van de door eiser afgelegde verklaringen tijdens de asielgehoren.
5.4.
Tot slot maakt het gegeven dat er weinig tot geen informatie uit gezaghebbende openbare bronnen is over het leger op de Comoren, op zichzelf niet dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder moet bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaren. Maar wanneer er weinig tot geen landeninformatie is, kan verweerder deze informatie ook niet betrekken bij de voorbereiding en moet verweerder de beoordeling met name baseren op de verklaringen van eiser zelf en de geloofwaardigheid daarvan.
5.5.
Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook voldoende zorgvuldig voorbereid. De hiertegen aangevoerde gronden slagen niet.
Heeft verweerder artikel 1F van het Vluchtelingeverdrag kunnen tegenwerpen?
6. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de betrokkene één van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. Aan de bewijsvoering van verweerder worden hoge eisen gesteld. Deze bewijslast gaat echter niet zo ver dat verweerder moet aantonen dat de betrokkene formeel is aangeklaagd of dat moet zijn voldaan aan de strafrechtelijke bewijsstandaard. Om te bepalen of de betrokkene verantwoordelijk is voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, onderzoekt verweerder of de betrokkene weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (‘knowing participation’) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Deze vereisten zijn nader uitgewerkt in paragraaf C2/7.10.7.4.1 en C2/7.10.7.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Er is onder andere sprake van ‘knowing participation’ wanneer de betrokkene heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betroffen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is onder andere sprake van ‘personal participation’ wanneer de betrokkene een misdrijf als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd.
7. Over de vraag of verweerder in eisers geval voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Uit de door verweerder aangehaalde openbare bronnen blijkt dat er na een grondwetswijziging in 2018 op de Comoren demonstraties en een gewapende opstand uitbraken, die bedwongen zijn door het leger. In januari 2024 hebben er presidentsverkiezingen plaatsgevonden op de Comoren, waarna protesten zijn uitgebroken en demonstranten in conflict kwamen met veiligheidstroepen. Eiser heeft verklaard dat hij als militair meerdere keren is ingezet bij demonstraties, waarbij hij mensen arresteerde en overdroeg aan de politie. Hoewel uit openbare bronnen niet blijkt dat de politie mensen mishandeld heeft, blijkt dit wel uit de verklaringen van eiser zelf. Zo heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor de volgende verklaringen afgelegd:
“U gaf ook aan dat u mensen arresteerde en deze ging u vervolgens overdragen
aan de politie klopt dit?
Ja dat klopt.
Hoe vaak heeft u mensen gearresteerd en vervolgens overgedragen aan de politie?
Heel vaak. Ongeveer 15 keer.
Wat gebeurde er met die mensen denkt u?
Dat weet ik niet. Het gaat slecht met hun aflopen. De politie slaat de mensen in
elkaar.
Wat bedoelt u hiermee? Opmerking rapporteur: Betrokkene blijft lang stil. Ik
merk dat u stil blijft. Kunt u ook antwoord geven op mijn vraag?
Ik weet in mijn hoofd dat het slecht voor ze gaat aflopen.
Op welke wijze gaat het slecht aflopen met de mensen?
De politie gaat hun mishandelen. Dat weet ik.
Hoe weet u dat de politie de mensen die u aan hen overbrengt gaat
mishandelen?
Want ik zie dat de politie de mensen die gearresteerd worden vaak in elkaar
slaan.”
7.2.
Dat eiser alleen het woord ‘
maltraité’ heeft gebruikt, wat letterlijk vertaald ‘mishandeld’ betekent maar ook zou kunnen worden opgevat als ‘slecht behandeld’, en dat eiser hiermee enkel bedoelde dat mensen naar de gevangenis zouden worden overgebracht, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft immers niet alleen verklaard dat de politie de door eiser overgedragen mensen zal mishandelen maar ook dat de politie hen in elkaar zal slaan, wat niet kan worden opgevat als vertaling van het woord ‘
maltraité’. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat eiser mensen heeft overgedragen aan de politie, en dat die mensen vervolgens door de politie werden mishandeld en in elkaar geslagen. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat eiser weet had van deze praktijken. Eiser heeft dat immers zelf verklaard. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er sprake was van zowel ‘personal’ (in de vorm van faciliteren) als ‘knowing participation’ bij de mishandelingen van demonstranten door de politie.
7.3.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedragingen die eiser gefaciliteerd heeft, te kwalificeren zijn als misdrijven als bedoeld in artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
7.3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder enkel op basis van de verklaringen van eiser zelf heeft geconcludeerd dat er sprake zou zijn van (zware) mishandeling en foltering en/of marteling. In het Antifolterverdrag staat dat onder ‘foltering’ wordt verstaan iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. [5] De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit eisers verklaringen blijkt dat de personen die hij aan de politie heeft overgedragen het slachtoffer zijn geworden van foltering en/of marteling gelet op deze definitie.
7.3.2.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit eisers verklaringen blijkt dat de personen die hij heeft overgedragen aan de politie het slachtoffer zijn geworden van ernstige mishandelingen. Uit eisers verklaringen kan wel worden opgemaakt dat de personen die hij heeft overgedragen aan de politie het slachtoffer zijn geworden van mishandeling, maar de rechtbank is van oordeel dat niet iedere mishandeling per definitie kwalificeert als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
7.4.
Het is de rechtbank verder niet duidelijk geworden of verweerder in het bestreden besluit ook bedoeld heeft tegen te werpen dat eiser gelet op zijn lange diensttijd en steeds hogere rang in het leger ook op enige wijze persoonlijk heeft deelgenomen aan de overige misdrijven die hij heeft gezien in het leger. Eiser heeft verklaard dat hij getuige is geweest van buitengerechtelijke executies en dat hij op de hoogte was van massagraven. In het voornemen, wat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is in het kader van ‘personal participation’ enkel overwogen dat eiser personen heeft gearresteerd en heeft overgedragen aan de politie en dat hij daarmee de omstandigheden heeft gecreëerd waaronder de politie de genoemde misdrijven heeft kunnen plegen. In het bestreden besluit is vervolgens ook overwogen dat eisers verklaringen over het doden van burgers die begraven werden in het bos, de militairen die werden vermoord in het leger en in stilte op een trainingsplaats werden begraven, maar ook het voorbeeld van eisers weigering om een bevel uit te voeren, erop wijzen dat eiser wist dat er misdrijven werden gepleegd en kennis en bewustzijn had van deze feiten. Maar het is de rechtbank niet duidelijk of eiser in dit kader alleen wordt verweten dat hij weet heeft gehad van deze misdrijven, of dat hem ook wordt verweten dat hij hier op enige wijze persoonlijk aan heeft deelgenomen. Voor zover verweerder een link legt tussen het overdragen van demonstranten aan de politie en de massagraven, zoals op zitting gesuggereerd, volgt dit naar het oordeel van de rechtbank niet uit de gehoren en de besluitvorming.
7.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft dat eiser misdrijven als bedoeld in artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. Ten aanzien van de overige misstanden in het leger waar eiser over heeft verklaard, is het de rechtbank onvoldoende duidelijk of verweerder eiser daarin verwijt persoonlijk een rol te hebben gespeeld en zo ja, wat deze rol dan precies inhield.
8. Nu verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is, heeft hij de aanvraag niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen. De rechtbank zal niet onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten, maar verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen. Wanneer artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet langer wordt tegengeworpen, zal verweerder immers ook een beoordeling moeten maken van de vraag of eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In het kader van dat nieuwe besluit zal de rechtbank wel vast een oordeel geven over de vraag of verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser bij terugkeer naar de Comoren geen risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser bij terugkeer geen risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers asielmotief dat hij gevlucht is, omdat hij de missie waarbij hij twee personen moest vermoorden niet heeft uitgevoerd, ongeloofwaardig kunnen vinden. Verweerder heeft niet hoeven volgen dat eiser zich onder druk gezet voelde om data te noemen. Eiser heeft uit zichzelf in het aanvullend gehoor de datum 11 maart 2024 genoemd, terwijl aan het begin van het gehoor juist was aangegeven dat van hem geen exacte data worden verwacht. [6] Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat eiser vervolgens na deze datum probleemloos een paspoort heeft verkregen, terwijl hij gedeserteerd zou zijn uit het leger en daarom gezocht zou worden door de autoriteiten. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de missie van 11 maart 2024 hem uiteindelijk deed besluiten het leger te verlaten, terwijl hij in zijn 12-jarige carrière als militair al eerder ernstige misstanden had gezien in het leger en er toen niet voor heeft gekozen om het leger te verlaten.
10. Dat hoe dan ook moet worden aangenomen dat eiser gedeserteerd is uit het leger, omdat hij militair was en weg is gegaan uit de Comoren, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat er ook andere manieren denkbaar zijn waarop eiser het leger heeft verlaten, bijvoorbeeld door het nemen van ontslag. Dat het niet mogelijk is om ontslag te nemen van het leger in de Comoren is door eiser niet nader onderbouwd. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat het overgelegde document bij de zienswijze niet tot een andere conclusie leidt. Er zou sprake zijn van een intern document, maar niet duidelijk is hoe de broer van eiser dan aan dit document is gekomen. Ook blijkt uit het document niet dat eiser bij terugkeer naar de Comoren risico zou lopen vanwege desertie. Ook uit de vertaalde oproep om voor de rechtbank te verschijnen, die eiser in beroep heeft overgelegd, blijkt niet dat eiser gedeserteerd is en daarom risico loopt. In de oproep staat dat eiser verantwoording af moet leggen voor het aanzetten tot geweld, verheerlijking van strafbare feiten en misdrijven en het oproepen tot verzet tegen het arrest van het Constitutioneel Hof. Dit komt niet overeen met het asielrelaas van eiser.
11. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn gestelde desertie uit het leger bij terugkeer naar de Comoren een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft, gelet op hetgeen is overwogen, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is en heeft eisers asielaanvraag daarom ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand, vast op
€ 1.814,-. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden wordt met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzitter, mr. E.M.A. Vinken en
mr. M.D. Gunster, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid van de Vw in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 9 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5050.
5.Artikel 1, eerste lid, van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing.
6.Zie pagina 3 en pagina 12 van het verslag van het aanvullend gehoor.
7.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.