ECLI:NL:RBAMS:2018:3962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AMS 17/4508
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de uitbreiding en verbouwing van winkelcentrum in Amstelveen

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [de persoon] en de Vereniging van Eigenaren (VvE) 1, eisers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan Segesta Vastgoed Beheer B.V. voor de uitbreiding en verbouwing van een winkelcentrum in Amstelveen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de geldende bestemmingsplannen en dat de belangen van de eisers voldoende zijn afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de uitbreiding van het winkelcentrum niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de brandveiligheidseisen zijn nageleefd. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de realisatie van de uitbreiding voldoende parkeerplaatsen zal opleveren en dat de belangen van de omwonenden niet onevenredig worden benadeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure correct is gevolgd en dat er geen verplichting was om omwonenden voorafgaand aan de vergunningverlening te betrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4508

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[de persoon] en de [VvE 1] (de VvE),te Amstelveen, eisers,
gemachtigde: mr. A. Barada,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,verweerder,
gemachtigde: N. Lindeman.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Segesta Vastgoed Beheer B.V. (Segesta),te Alkmaar, vergunninghouder,
gemachtigde: mr. M. Niermeijer.

Procesverloop

Met een besluit van 23 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Segesta een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het uitbreiden en verbouwen van [winkelcentrum] (het winkelcentrum) op de [locatie] en voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Met een besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [de persoon] en de VvE tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[de persoon] en de VvE hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 24 april 2018, gelijktijdig met de zaken AMS 17/4543 en AMS 17/7231. [de persoon] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en I.N. Quakkelaar (projectleider Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Amstelveen). Segesta is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door S. van Pareen (directeur van Stato Vastgoedmanagement B.V.) en A. Huges (algemeen directeur van Segesta).

Overwegingen

1.1.
[de persoon] is voorzitter van de VvE en woont in de [flat] aan de [kant] van het winkelcentrum. De leden van de VvE zijn de eigenaren van de appartementen in de [flat] .
1.2.
Segesta, de eigenaar van het winkelcentrum, heeft op 11 oktober 2016 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden en verbouwen van het winkelcentrum. Het bouwplan omvat de volgende onderdelen:
- een uitbreiding van winkelruimte van 51 m2 aan de westgevel van het winkelcentrum voor de nieuw te vestigen supermarkt Lidl;
- een uitbreiding van winkelruimte van 287 m2 aan de zuidgevel van het winkelcentrum voor de nieuw te vestigen supermarkt Lidl;
- een uitbreiding van 96 m2 van de al bestaande supermarkt Jumbo aan de zuidzijde van het winkelcentrum;
- een uitbreiding van 100 m2 aan de zuidgevel van het winkelcentrum op de 1e verdieping voor kantoorruimte;
- een vergroting en een verhoging van de ingang van het winkelcentrum met 126 m2 en
- het verwijderen/slopen van een kiosk van 21 m2 aan de westgevel van het winkelcentrum.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden en verbouwen van het winkelcentrum en voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. [de persoon] en de VvE hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [de persoon] en van de VvE tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.1.
Segesta heeft zich in haar zienswijze van 3 november 2017 op het standpunt gesteld dat de beroepen van [de persoon] en de VvE niet-ontvankelijk zijn. Volgens Segesta heeft [de persoon] uitsluitend beroep ingesteld namens de ‘ [VvE 2] ’ en niet mede namens zichzelf. Het beroep van de VvE is ingesteld op naam van een niet bestaande entiteit, namelijk de ‘ [VvE 2] ’ en niet de ‘ [VvE 1] ’, en een niet bestaande entiteit kan geen belanghebbende zijn. Als dit niet tot de conclusie leidt dat het beroep van de VvE niet-ontvankelijk is, zou het beroep van de VvE niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de VvE geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Verder heeft [de persoon] geen machtiging overgelegd van de VvE, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens de VvE beroep in te stellen, aldus Segesta.
3.2.
De rechtbank vindt dat de beroepen van [de persoon] en de VvE ontvankelijk zijn. De rechtbank motiveert dat als volgt.
3.3.
[de persoon] heeft op 1 augustus 2017 een beroepschrift ingediend. Op 3 augustus 2017 heeft mr. Barada (Barada) tijdig een pro forma beroepschrift ingediend namens [de persoon] en de [VvE 1] . Daarmee staat vast dat niet alleen door [de persoon] , maar ook door de VvE tijdig beroep is ingediend. Voor een ontvankelijk beroep van beiden moet verder komen vast te staan dat ook door of namens beiden bezwaar is gemaakt [1] . Gelet op de inhoud en de ondertekening van het door [de persoon] ingediende bezwaarschrift van 27 februari 2017 vindt de rechtbank dat voldoende duidelijk is dat [de persoon] niet alleen voor zichzelf bezwaar heeft gemaakt, maar ook - in zijn hoedanigheid als voorzitter van de VvE - namens de VvE. [de persoon] heeft het bezwaarschrift immers ondertekend met zijn eigen naam met tussen haakjes “Voorzitter bestuur [VvE 2] ”. Verder is in het bezwaarschrift onder meer vermeld dat de [VvE 2] in geen geval een winkelcentrum /gebouw wil dat zo dicht op de flat wordt gebouwd, dat de [VvE 2] veel te laat is betrokken bij de procedure en dat [de persoon] als voorzitter van de [VvE 2] meerdere malen duidelijk heeft gemaakt tegen de uitbreiding van het winkelcentrum te zijn. Dat [de persoon] hier telkens heeft verwezen naar de [VvE 2] en dus niet de correcte naam van de VvE heeft vermeld, doet hier niet aan af. Het was immers voor een ieder duidelijk welke VvE [de persoon] bedoelde, namelijk de VvE van de eigenaren van de appartementen in de [flat] . De rechtbank vindt het verder niet nodig om bij [de persoon] een machtiging op te vragen waaruit blijkt dat de algemene vergadering van de VvE hem heeft gemachtigd om namens de VvE beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Barada heeft immers beroep ingesteld mede namens de VvE en de rechtbank beschikt over een doorlopende algemene machtiging van DAS Rechtsbijstand, de organisatie waarvoor Barada werkzaam is. Verder blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 17 mei 2017 dat de VvE mandaat heeft verstrekt aan het bestuur van de VvE om een bezwaarprocedure te starten tegen de gemeente met betrekking tot de uitbreiding van het winkelcentrum en om hierover een uitspraak te vragen aan de rechter. De rechtbank ziet dit dan ook mede als een machtiging voor [de persoon] om namens de VvE beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
3.4.
Ook overigens zijn er geen redenen om de beroepen van [de persoon] en de VvE niet- ontvankelijk te achten. [de persoon] en de VvE zijn dan ook ontvankelijk in hun beroep.
4.1.
Op de zitting hebben eisers een nieuwe beroepsgrond naar voren gebracht, namelijk dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning ten onrechte de reguliere procedure heeft gevolgd. Volgens eisers had dit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moeten zijn. Dit volgt volgens eisers uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 januari 2018 over het complex Villa Arena [2] , omdat hier sprake is van een functiewijziging die is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject.
4.2.
De rechtbank laat deze nieuwe beroepsgrond buiten beschouwing wegens strijd met een goede procesorde. Deze beroepsgrond is pas op de zitting naar voren gebracht, waardoor de rechtbank en de andere partijen zich hier niet op hebben kunnen voorbereiden. Niet valt in te zien waarom deze beroepsgrond niet eerder in deze beroepsprocedure had kunnen worden aangevoerd.
5. Op de zitting is gebleken dat het beroep van eisers niet is gericht tegen de vergroting en verhoging van de entree van het winkelcentrum. Dit onderdeel van het bouwplan valt daarom buiten de omvang van het beroep.
Strijd met het bestemmingsplan
6. Het winkelcentrum ligt in een gebied waar het bestemmingsplan “Amstelveen Zuid-Oost 2015” (het bestemmingsplan) van toepassing is. Het bestaande winkelcentrum staat op gronden met de bestemming ‘Centrum’. De geplande uitbreiding van het winkelcentrum vindt deels plaats op gronden met de bestemming ‘Centrum’ en deels op gronden met de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Het bouwplan is op de volgende punten in strijd met het bestemmingsplan:
- op de bestemming ‘Centrum’ is detailhandel toegestaan, maar is het bouwplan in strijd met (1) de maximaal toegestane bouwhoogte en
(2) bouwen buiten het bouwvlak;
- op de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ is sprake van strijdig gebruik, omdat
(3) gebruik als winkelcentrum niet binnen de bestemming past, en
(4) binnen deze bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd.
7. Eisers voeren, samengevat, het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Uitbreiding van het winkelcentrum voor een derde supermarkt is onnodig en ongewenst. Er zou een maximum aan supermarktoppervlakte in het winkelcentrum moeten gelden, omdat het winkelcentrum niet volledig mag veranderen in een Supermarkt Plaza. Nog een supermarkt erbij gaat ten koste van de kleine detailhandel. Er is geen sprake van een ruimtelijke onderbouwing, die op grond van de Wabo [3] wel is vereist. Verder is sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers.
8. De rechtbank stelt voorop dat de vestiging van een derde supermarkt (de Lidl) in het bestaande winkelcentrum, naast de al in het winkelcentrum gevestigde supermarkten Jumbo en Albert Heijn, op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Zoals de rechtbank onder 6 al heeft weergegeven, staat het bestaande winkelcentrum op gronden met de bestemming ‘Centrum’. Op grond van de planregels zijn de voor ‘Centrum’ aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel [4] . Gelet op de definitie van ‘detailhandel’ in de planregels, valt een supermarkt onder de bestemming detailhandel [5] . In het bestemmingsplan is geen limiet gesteld aan het aantal supermarkten dat zich in het winkelcentrum mag vestigen. Omdat de vestiging van een derde supermarkt op deze locatie niet in strijd is met het bestemmingsplan, is dit ook geen onderdeel van de afweging die verweerder heeft gemaakt bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Dit betekent dat de beroepsgronden van eisers die betrekking hebben op de komst van een derde supermarkt in het winkelcentrum en de ‘functiewijziging’ van kleine detailhandel in supermarkt niet slagen.
9. De uitbreiding van het winkelcentrum is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze bepaling is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak. Verweerder heeft in verband met de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Dit wordt ook wel een kruimelgeval genoemd. Dit betekent dat geen ruimtelijke onderbouwing vereist is als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. De beroepsgrond van eisers dat een ruimtelijke onderbouwing vereist is, slaagt daarom niet. Wel geldt het vereiste dat het gebruik van de gronden waarop de uitbreiding van het winkelcentrum is gepland niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van omwonenden moeten worden meegewogen bij het besluit om af te wijken van het bestemmingsplan. Verweerder moet de belangen van omwonenden, in dit geval de belangen van [de persoon] en van de VvE, afwegen tegen het belang van Segesta bij het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het winkelcentrum. Het belang van Segesta is gelegen in het opheffen (of verminderen) van de leegstand in het winkelcentrum en in een kwaliteitsverbetering van het winkelcentrum. De Lidl gaat zich deels vestigen in een deel van het winkelcentrum dat nu leegstaat en deels in de onder 1.2 genoemde delen van de uitbreiding van het winkelcentrum.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het besluit om bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan toe te staan een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat de rechtbank zich bij de toetsing van dat besluit moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen [6] .
Parkeren
11. Eisers voeren aan dat de realisatie van het bouwplan en de vestiging van een derde supermarkt in het winkelcentrum onaanvaardbare gevolgen heeft voor de parkeerdruk. In de huidige situatie zijn volgens eisers al veel te weinig parkeerplaatsen voor auto’s beschikbaar.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de Nota Parkeernormen 2016 (de Nota) moet worden voorzien in 31 extra parkeerplaatsen. Er worden 13 extra parkeerplaatsen gerealiseerd in de openbare ruimte. Daarnaast worden 18 parkeerplaatsen in de parkeergarage beschikbaar gesteld voor personeel van het winkelcentrum, waardoor 18 parkeerplaatsen vrij komen in de openbare ruimte. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan de eisen die in de Nota worden gesteld.
13. In reactie hierop voeren eisers aan dat de berekening van verweerder van de vereiste extra parkeerplaatsen onjuist is. Verweerder is uitgegaan van onjuiste afmetingen bij het bepalen van de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak van het winkelcentrum. Als het al zou gaan om 31 extra parkeerplaatsen, voeren eisers aan dat de 13 parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet gerealiseerd kunnen worden, omdat dit onhaalbaar is. De 18 parkeerplaatsen in de parkeergarage die ter beschikking worden gesteld voor personeel van het winkelcentrum, worden niet gerealiseerd in de openbare ruimte. Het gaat om fictieve parkeerplaatsen. Het is volstrekt oncontroleerbaar of het personeel van het winkelcentrum deze parkeerplaatsen wel gaat gebruiken. Verder is volgens eisers niet aangetoond dat het personeel van het winkelcentrum in de huidige situatie gebruik maakt van 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, aangezien veel personeel met andersoortig vervoer naar het winkelcentrum komt (lopend, op de fiets, met het openbaar vervoer of met de scooter) of zijn auto al in de privégarage parkeert.
14. Segesta heeft op de zitting gezegd dat niet 18, maar 20 parkeerplaatsen in de parkeergarage beschikbaar worden gesteld voor personeel van het winkelcentrum, naast de 13 parkeerplaatsen die in de openbare ruimte worden gerealiseerd.
15. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen kan als regel buiten beschouwing worden gelaten [7] . Dit betekent dat de rechtbank voorbijgaat aan hetgeen eisers hebben aangevoerd over het bestaande tekort aan parkeerplaatsen. Daarmee kan de rechtbank bij haar beoordeling immers geen rekening houden. Verder wijst de rechtbank erop dat de toenemende parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan alleen moet worden beoordeeld op basis van de uitbreiding van het winkelcentrum. Eisers wijzen erop dat sprake is van een functiewijziging van het al bestaande deel van het winkelcentrum van detailhandel in supermarkt en dat de parkeerbehoefte ook daardoor toeneemt. Zoals de rechtbank echter onder 8 al heeft overwogen, valt een supermarkt binnen de bestemming ‘detailhandel’ en is een supermarkt dus toegestaan in het bestaande winkelcentrum. Met de parkeerbehoefte die daarbij hoort is al rekening gehouden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet hierop kan en mag bij de vaststelling van de toename in parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan, geen rekening worden gehouden met de omstandigheid dat in het bestaande deel van het winkelcentrum een supermarkt wordt gevestigd.
16. Partijen zijn het erover eens dat het aantal extra parkeerplaatsen dat nodig is in verband met de realisatie van de uitbreiding van het winkelcentrum moet worden berekend aan de hand van de Nota. In bijlage 1 van de Nota is bepaald dat voor een supermarkt 6 parkeerplaatsen vereist zijn per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo), dat voor overige detailhandel 3 parkeerplaatsen vereist zijn per 100 m2 bvo en dat voor een ruimte als kantoorfunctie 2 parkeerplaatsen vereist zijn per 100 m2 bvo.
17. Verweerder heeft het aantal benodigde extra parkeerplaatsen als volgt berekend:
- 317 m2 (Lidl)/100 x 6 parkeerplaatsen +
- 96 m2 (Jumbo)/100 x 6 parkeerplaatsen = tezamen 24,78 parkeerplaatsen;
- 126 m2 (entree)/100 x 3 parkeerplaatsen = 3,78 parkeerplaatsen
- 100 m2 (kantoorruimte 1e verdieping)/100 x 2 parkeerplaatsen = 2 parkeerplaatsen.
- totaal: 30,56 parkeerplaatsen, afgerond 31.
De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder bij het bepalen van de uitbreiding van het bvo voor de Lidl het bvo van de te verwijderen kiosk in mindering heeft gebracht (uitbreiding Lidl 51 m2 + 287 m2 = 338 m2 minus 21 m2 (kiosk) = 317 m2) .
18. Eisers wijzen erop dat in de aanvraag om een omgevingsvergunning is vermeld dat het bvo wijzigt van 8.440 m2 in 9.145 m2, zodat de uitbreiding van het bvo 705 m2 is en niet 639 m2, waar de berekening van verweerder in resulteert. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat hij in zijn berekening van het bvo is uitgegaan van de uitbreidingen zoals die zijn vermeld op de plattegrond die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is gevoegd.
19. De rechtbank vindt dat verweerder terecht is uitgegaan van de plattegrond die bij de aanvraag was gevoegd. Op die plattegrond is een stempel ‘akkoord’ geplaatst met de datum van het primaire besluit (de omgevingsvergunning), namelijk 23 januari 2017. De plattegrond geeft dan ook het bvo van de uitbreiding aan dat met de omgevingsvergunning is vergund.
20. Op de zitting hebben verweerder en Segesta op de onder 19 bedoelde plattegrond de plekken aangewezen waar de 13 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat deze 13 parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank vindt dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd waarom dit onhaalbaar zou zijn.
21. Voor wat betreft de 20 parkeerplaatsen die beschikbaar worden gesteld in de parkeergarage, heeft Segesta op de zitting een nadere toelichting gegeven. Het gaat om 25 à 30 bestaande, maar momenteel niet gebruikte parkeerplaatsen op de begane grond van de parkeergarage. De parkeergarage heeft twee parkeerlagen: op de begane grond kan alleen worden geparkeerd door huurders van een parkeerplaats die over een pas beschikken en op de eerste verdieping kan gratis worden geparkeerd. Aan de ondernemers in het winkelcentrum worden 20 passen uitgereikt, waarmee geparkeerd kan worden op de begane grond van de parkeergarage. De eerste verdieping heeft 85 parkeerplaatsen, waarvan ongeveer de helft al is bezet als het winkelcentrum zijn deuren opent. In het winkelcentrum werken ongeveer 200 mensen.
22. Gelet op het aantal mensen dat werkzaam is in het winkelcentrum, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat minimaal 20 personeelsleden of ondernemers die in het winkelcentrum werken in de huidige situatie met de auto naar het winkelcentrum komen en hun auto in de openbare ruimte parkeren. De rechtbank vindt het ook voldoende aannemelijk dat 20 personeelsleden of ondernemers gebruik zullen maken van de hen aangeboden 20 parkeerplaatsen op de begane grond van de parkeergarage, aangezien deze gratis ter beschikking worden gesteld in de parkeergarage die zich in de directe nabijheid van het winkelcentrum bevindt en zij hierdoor altijd verzekerd zijn van een parkeerplaats. Gelet hierop vindt de rechtbank het ook voldoende aannemelijk dat als gevolg hiervan 20 parkeerplaatsen vrij komen in de openbare ruimte, namelijk de parkeerplaatsen die in de huidige situatie in de openbare ruimte worden ingenomen door 20 personeelsleden of ondernemers die in het winkelcentrum werkzaam zijn.
23. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat wordt voldaan aan het vereiste van 31 extra parkeerplaatsen. Het door eisers overgelegde rapport van verkeersdeskundige M. van Kelegom (Van Kelegom) van 10 april 2018 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dit rapport concludeert Van Kelegom dat verweerder belanghebbenden bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet of niet voldoende inzicht heeft gegeven in de parkeergevolgen van de uitbreiding en verbouwing van het winkelcentrum. Een daartoe gebruikelijk instrument als de parkeerbalans ontbreekt volgens Van Kelegom. In een parkeerbalans wordt zichtbaar gemaakt wat de huidige parkeerbezetting is, welke ruimte in parkeeraanbod beschikbaar is en wat de parkeerbehoefte is als gevolg van de uitbreiding en de verbouwing (ook gezien de functiewisselingen van kleinschalige detailhandel naar supermarkt), aldus Van Kelegom. De rechtbank constateert dat Van Kelegom de berekening van verweerder van de extra parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan niet bestrijdt. De rechtbank ziet in dit rapport dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de berekening van verweerder van het aantal benodigde extra parkeerplaatsen. Verder heeft verweerder op de zitting verklaard dat een parkeerbalans alleen wordt opgemaakt in het kader van een ruimtelijke onderbouwing. Zoals de rechtbank onder 9 al heeft overwogen, is een ruimtelijke onderbouwing in dit geval niet vereist, omdat sprake is van een kruimelgeval. Gelet op de verwijzing van Van Kelegom naar de functiewisseling van kleinschalige detailhandel naar supermarkt, is Van Kelegom er blijkbaar van uitgegaan dat met die functiewisseling rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de extra parkeerbehoefte. Zoals de rechtbank onder 15 al heeft overwogen, mag bij de vaststelling van de toenemende parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan echter geen rekening worden gehouden met de omstandigheid dat in het bestaande deel van het winkelcentrum een supermarkt in plaats van kleinschalige detailhandel wordt gevestigd.
Belangenafweging
24. Eisers voeren aan dat verweerder het belang van Segesta ten onrechte zwaarder heeft laten wegen dan hun belangen. Eisers wijzen in dit verband op de slechtere bereikbaarheid van de [flat] voor de hulpdiensten als gevolg van de uitbreiding van het winkelcentrum. Door die uitbreiding wordt de doorgang tussen het winkelcentrum en de flat versmald en kan de brandweer niet meer bij het vulpunt voor de droge-blusleiding, dat bij de nooduitgang van de [flat] zit. Verder wijzen eisers op de toename van overlast door fietsen, scooters, winkelwagentjes, voetgangers en verkeer in het algemeen. Eisers voeren verder aan dat als gevolg van de uitbreiding van het winkelcentrum de kans op meer leegstand van winkelruimte in het winkelcentrum wordt vergroot en dat verweerder in strijd handelt met de Detailhandelsnota 2016-2020 van de gemeente Amstelveen (de Detailhandelsnota) door uitbreiding van het winkeloppervlak toe te staan.
25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de betrokken belangen voldoende zijn afgewogen. De uitbreiding van het winkelcentrum heeft geen gevolgen voor de bereikbaarheid van het [flat] voor de hulpdiensten. Er verandert niets in de aanrijroute naar het [flat] en de Brandweer heeft positief geadviseerd over het bouwplan. Voor het parkeren van fietsen zijn in de Nota parkeernormen opgenomen. Op grond hiervan zijn 12 extra parkeerplaatsen voor fietsen vereist. Aan deze normen wordt voldaan. De parkeerplaatsen voor fietsen worden gerealiseerd door het plaatsen van extra fietsbeugels bij de Lidl en bij de ingang van de [flat] . Het bepalen van de plaatsen voor het stallen van fietsen, scooters en winkelwagens maakt deel uit van de inrichting van de openbare ruimte en niet van de omgevingsvergunning. Voor de winkelwagens geldt dat bij de Lidl één rij winkelwagens buiten wordt geplaatst en de rest inpandig. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met de Detailhandelsnota en dat de leegstand in het winkelcentrum juist wordt verminderd door de komst van de Lidl.
26. De rechtbank vindt hier het volgende van. Vast staat dat de uitbreiding aan de [kant] van het winkelcentrum tot gevolg heeft dat de doorgang tussen het winkelcentrum en de [flat] smaller wordt. Het gaat hier echter om een loopgebied, dat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer en waar gemotoriseerd verkeer ook niet is toegestaan. Aan de hand van een plattegrond die op zitting door de rechtbank en partijen is bekeken, is vastgesteld dat dit loopgebied ook in de huidige situatie al niet toegankelijk is voor de hulpdiensten, omdat het loopgebied is afgeschermd door paaltjes. De uitbreiding van het winkelcentrum verandert daar niets aan en heeft dus geen gevolgen voor de bereikbaarheid van de [flat] voor de hulpdiensten. In die zin kan niet worden gezegd dat op dit punt bij de vergunningverlening onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de belangen van eisers. Voor de volledigheid wijst de rechtbank er nog op dat de heer Vink, Preparatiemedewerker van de afdeling Bluswater & Bereikbaarheid (Operationele Informatie) van de Brandweer Amsterdam-Amstelland, ter plaatse is geweest voor een korte schouw en dat de heer Tibbertsma, vakspecialist van dezelfde afdeling van de Brandweer Amsterdam-Amstelland, in een e-mail van 6 november 2017 heeft aangegeven dat de nooduitgang van de flat na de uitbreiding van het winkelcentrum voldoende vrij blijft en dat het vulpunt voor de droge-blusleiding goed kan worden bereikt wanneer de brandweervoertuigen zich aan beide kopse kanten van de flat kunnen opstellen. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat verweerder op de zitting heeft verklaard dat de ondergrondse brandkraan als gevolg van de uitbreiding aan de zuidkant van het winkelcentrum moet worden verplaatst en dat dit in overleg met de brandweer zal worden gedaan.
27. De rechtbank vindt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de exacte locaties waar de fietsbeugels komen, geen deel uitmaken van de omgevingsvergunning, maar van de inrichting van de openbare ruimte. De rechtbank kan dit dan ook niet bij haar toetsing betrekken. Overigens heeft verweerder ook voldoende aangetoond dat wordt voldaan aan het aantal extra stallingsplaatsen voor fietsen dat in verband met de uitbreiding van het winkelcentrum op grond van de Nota vereist is. Ook voor (de locaties van de) stallingsplaatsen voor scooters en voor de plek waar de rij winkelwagens komt, geldt dat deze geen onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Gelet op de relatief geringe uitbreiding van het winkelcentrum vindt de rechtbank verder dat de belangen van eisers niet onevenredig worden benadeeld door de toename van wandelaars, fietsers, scooters en verkeer in het algemeen rondom het winkelcentrum. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het betoog van eisers dat uitbreiding van het winkelcentrum de leegstand of de kans op leegstand in het winkelcentrum verder zal vergroten. Door de uitbreiding van het winkelcentrum en de vestiging van de Lidl in het winkelcentrum wordt de bestaande leegstand juist opgeheven. Daarbij komt dat de winkeliers in het winkelcentrum zelf hebben aangegeven dat zij vóór de komst van de Lidl zijn. Dit blijkt uit krantenknipsels die eisers zelf hebben overgelegd en uit de handtekeningenlijst van winkeliers in het winkelcentrum die Segesta heeft ingebracht.
28. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat verweerder de belangen van Segesta in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van eisers. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
Strijd met het Bouwbesluit
29. Eisers voeren aan dat de uitbreiding van het winkelcentrum aan de zuidgevel tot gevolg heeft dat de doorgang tussen het winkelcentrum en de flat versmald wordt en dat hierdoor een gevaar voor brandoverslag ontstaat van het winkelcentrum naar de [flat] .
30. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft de brandveiligheid van het winkelcentrum geldt dat moet worden voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit stelt en dat dit ook als voorschrift in de vergunning is opgenomen.
31. De rechtbank vindt hier het volgende van. Uit de bouwtekeningen van het bouwplan blijkt dat de uitbreiding aan de [kant] van het winkelcentrum ter hoogte van de [flat] een blinde gevel zonder openingen heeft. Verweerder heeft de bouwtekeningen van het bouwplan getoetst aan de brandveiligheidsvoorschriften die in het Bouwbesluit zijn opgenomen. Verder heeft verweerder aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden met betrekking tot de brandveiligheid van (de uitbreiding van) het winkelcentrum. Uit deze voorschriften volgt onder meer dat het winkelcentrum een sprinklerinstallatie moet hebben en dat Segesta voorafgaande aan de ingebruikname een inspectieplan voor en een inspectierapport van de sprinklerinstallatie moet overleggen. Gelet hierop vindt de rechtbank dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit.
Overige beroepsgronden
32. Eisers voeren aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet tijdig met hen en met andere omwonenden in contact te treden. Zij zijn in het voortraject niet geïnformeerd over de voorgenomen uitbreiding van het winkelcentrum.
33. De rechtbank vindt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet verplicht was om in het voortraject in contact te treden met omwonenden. Aangezien sprake is van een kruimelgeval, is de reguliere procedure van toepassing en niet de uniforme voorbereidingsprocedure. Er bestond voor verweerder dan ook geen verplichting om het ontwerp van het bouwplan ter inzage te leggen en omwonenden in de gelegenheid te stellen zienswijzen in te dienen tegen het ontwerp. De rechtbank vindt daarom dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door eisers (en andere omwonenden) niet te betrekken bij het voortraject.
34. Eisers voeren aan dat de VvE niet in de gelegenheid is gesteld om aanspraak te maken op de openbare ruimte rondom het [flat] . Voor de uitbreiding van het winkelcentrum heeft de gemeente grond verkocht aan Segesta, waardoor de openbare ruimte door Segesta wordt volgepropt. Al voordat de omgevingsvergunning was verleend, had de gemeente met Segesta een contract getekend over de verkoop van het stuk grond om de uitbreiding van het winkelcentrum mogelijk te maken. Volgens eisers heeft verweerder zich hierdoor partijdig opgesteld en meegewerkt aan het verlenen van de omgevingsvergunning ten gunste van Segesta en ten nadele van eisers en andere omwonenden.
35. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij positief staat en stond tegenover een uitbreiding van het winkelcentrum en dat dit ook blijkt uit de Detailhandelsnota die in 2016 is vastgesteld. Dat betekent volgens verweerder echter niet dat geen objectieve beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden: het bestemmingsplan staat een supermarkt toe op deze locatie en er bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het afwijken van het bestemmingsplan.
36. Segesta heeft in zijn zienswijze aangegeven dat het heel gebruikelijk is dat een gemeente meewerkt aan de overdracht van een klein stukje grond als sprake is van een door de gemeente gewenste ontwikkeling of gewenst bouwplan. Volgens Segesta valt niet in te zien op welke wijze deze overdracht zou moeten leiden tot weigering van de omgevingsvergunning.
37. De rechtbank stelt vast dat wet- en regelgeving er niet aan in de weg staan dat verweerder het initiatief van Segesta steunt om het winkelcentrum uit te breiden ten behoeve van de vestiging van een Lidl en dat verweerder dit mogelijk maakt door een stuk grond te verkopen om het bouwplan te kunnen realiseren. Er bestond voor de gemeente geen enkele verplichting om de VvE (eerst) in de gelegenheid te stellen gemeentegrond in de openbare ruimte te kopen. De rechtbank vindt ook niet dat verweerder door de grondverkoop en door medewerking te verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan, de aanvraag om een omgevingsvergunning van Segesta niet objectief zou hebben beoordeeld. Daar zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor. Verweerder moet bij zijn besluitvorming om af te wijken van het bestemmingsplan voldoende rekening houden met de belangen van andere belanghebbenden, zoals eisers, en deze belangen meewegen bij de vraag of hij bereid is daaraan medewerking te verlenen. Zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank onder 28 heeft overwogen, vindt de rechtbank dat de belangen van eisers voldoende zijn betrokken bij die belangenafweging en dat dus ook voldoende rekening is gehouden met de belangen van eisers. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
38. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mrs. B. de Vos en T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
griffier,
voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voor zover van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, voor zover van belang, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Op grond van artikel 4.1 van het Parapluplan Schipholparkeren en Parkeernormen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen, verbouwen, uitbreiden en/of functiewijziging van een gebouw of perceel slechts verleend, wanneer wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het thans geldende beleid 'Nota Parkeernormen Amstelveen'.
Op grond van artikel 12.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan “Amstelveen Zuid-Oost 2015” zijn de voor ‘Centrum’ aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel.
Op grond van artikel 1.50 van de planregels wordt onder ‘detailhandel’ verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Op grond van artikel 28.1 van de planregels zijn de voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ aangewezen gronden bestemd voor woonstraten, parkeervoorzieningen en luifels. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo.
4.Artikel 12.1, aanhef en onder a, van de planregels.
5.Artikel 1.50 van de planregels.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:172.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3607.