In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 een beschikking gegeven inzake vervangende toestemming voor een vakantie naar Turkije. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. T. Ertekin, verzocht om toestemming om met haar minderjarige kinderen van 29 juni tot 20 juli 2025 naar Turkije te reizen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.A. van den Heuvel, voerde verweer en stelde dat de vakantie te lang was en dat hij bezorgd was over het contact met de kinderen tijdens deze periode. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders afgewogen en vastgesteld dat de kinderen in Nederland wonen, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft een vergelijk tussen partijen beproefd en de moeder's behoefte aan vakantie erkend, maar ook het belang van de kinderen bij contact met de vader benadrukt. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de moeder vervangende toestemming krijgt voor een vakantie van drie weken, van 29 juni tot 20 juli 2025, met de voorwaarde dat zij de reisbescheiden tijdig aan de vader overlegt. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de vader afgewezen.