ECLI:NL:RBDHA:2025:12765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/09/632282 / HA ZA 22-582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot financiële afwikkeling en gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De vrouw had het huwelijk in 2020 ontbonden en de rechtbank had de echtscheiding in januari 2021 uitgesproken. De partijen waren getrouwd in gemeenschap van goederen en de vrouw vorderde een verdeling van de huwelijksgemeenschap, inclusief de woning en de aandelen in een vennootschap. De man vorderde op zijn beurt een gebruiksvergoeding voor de periode waarin de vrouw in de woning verbleef na de echtscheiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de woning, mits zij de financiering rond krijgt. De woning is getaxeerd op € 575.000 en de man moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekeningen en de beleggingsrekeningen behandeld, waarbij de vrouw een bedrag van € 39.847,91 aan de man moet betalen uit hoofde van overbedeling. De man heeft recht op een gebruiksvergoeding van € 21.728, vermeerderd met € 388 per maand voor de periode vanaf 1 juli 2025 tot aan de toedeling van de woning aan de vrouw.

Daarnaast zijn er vorderingen van de vennootschap op de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waaronder een rekening-courantschuld van € 41.944 en een lening van € 138.537. De rechtbank heeft bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden. De inboedel is aan de vrouw toegedeeld, maar zij moet de man een bedrag van € 1.500 betalen voor de inboedel. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/632282 / HA ZA 22-582
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[partij A], te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. B. Fresco te Rotterdam,
tegen
[partij B], te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 juli 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 9 juli 2024, met producties 1 tot en met 30;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 7 tot en met 10;
  • de regiezitting van 30 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de akte aanvulling van gronden en aanvulling van eis namens de vrouw;
  • de akte uitlaten tevens aanvulling van gronden en aanvulling van eis, tevens akte vermeerdering van eis in reconventie namens de man, met producties 31 tot en met 36;
  • de akte overlegging producties namens de vrouw, met producties 11 tot en met 17;
  • de akte overlegging producties namens de man, met producties 37 en 38;
  • de e-mail namens de vrouw van 25 maart 2025 om 21:37 uur, met drie (ongenummerde) producties;
  • de nadere akte overlegging producties namens de vrouw, met producties 18 en 19;
  • de antwoordakte uitlaten en overlegging producties namens de man, met producties 39 en 40;
  • de akte uitlaten producties namens de vrouw.
1.2.
Op 26 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1982 getrouwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
De vrouw heeft deze rechtbank bij verzoekschrift van 6 oktober 2020 verzocht het huwelijk te ontbinden. Bij beschikking van 28 januari 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 30 juli 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De peildatum voor de samenstelling van de gemeenschap is 6 oktober 2020 (hierna: de peildatum).
2.4.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort een woning aan de [adres] , [postcode] , [plaats 1] (hierna: de woning). Op de woning is een hypotheekrecht gevestigd in verband met een hypothecaire lening bij Florius Bank, van thans € 263.997,24. Ook tot de gemeenschap behoren de aandelen in de vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: de vennootschap).
2.5.
In augustus 2020 is de man uit de woning vertrokken. De vrouw woont sindsdien in de woning met de twee meerderjarige kinderen van partijen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat en na eisvermeerdering – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man veroordeelt om aan de vrouw te verschaffen binnen twee weken na een te wijzen (tussen)vonnis:
de jaarstukken van de vennootschap over de jaren 2017 tot en met 2020, althans een weergave van de vermogenspositie van de vennootschap en de financiële verhouding tussen de vennootschap en de man, zulks tot en met en per 6 oktober 2020;
de aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting van de vennootschap over de jaren 2017 tot en met 2021, althans 2020;
de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting met bijlagen van de man over de jaren 2017 tot en met 2021, althans 2020;
alle afschriften van de ten name van de man en/of de vennootschap gestelde bankrekeningen over de jaren 2017 tot en met 2020;
2. partijen, althans de vrouw, in de gelegenheid stelt na het verkrijgen van de onder 1 bedoelde informatie, nader (aanvullend) te concluderen omtrent de aard en omvang van de ontbonden gemeenschap en de gewenste wijze van verdeling;
3. de man veroordeelt met de vrouw over te gaan tot verdeling van de tot voormelde ontbonden gemeenschap behorende vermogensbestanddelen, zulks vooralsnog met uitzondering van de woning, alsmede van de daarop gevestigde voor rekening van beide partijen komende hypothecaire geldlening, althans de man te veroordelen om met de vrouw over te gaan tot verdeling van de tot de ontbonden gemeenschap behorende vermogensbestanddelen op een wijze die de rechtbank juist acht;
4. in het kader van de afwikkeling van de ontbonden gemeenschap bepaalt dat de rekening-courantschuld van de man aan de vennootschap uitsluitend, althans voor een door de rechtbank te bepalen gedeelte, voor zijn rekening komt, althans de man in het kader van de afwikkeling van de ontbonden gemeenschap gelast om buiten bezwaar van de ontbonden gemeenschap aan de vennootschap te vergoeden de waarde van de geactiveerde pensioenaanspraken ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap, althans een waarde die de rechtbank ter zake juist zal achten;
5. vaststelt dat het alsdan door de rechtbank bepaalde aanwezige dan wel veronderstelde saldo in de vennootschap inzake de pensioenaanspraken, moet worden verevend dan wel moet worden betrokken in de uiteindelijke verdeling van de ontbonden gemeenschap;
6. de man veroordeelt in de proceskosten.
in reconventie
3.2.
De man vordert – samengevat en na eisvermeerdering – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man in de gelegenheid stelt, nadat door de vrouw nader is geconcludeerd, een nadere conclusie te mogen nemen;
2. de woning verdeelt op de volgende wijze:
  • de vrouw dient binnen twee weken na de vonnisdatum schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de man voor te leggen, waarvan de man er binnen één week daarna schriftelijk één uitkiest. Deze makelaar wordt belast met de taxatie van de woning. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, mag de man zelf een makelaar kiezen. Indien de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, mag de vrouw zelf één van de drie makelaars uitkiezen;
  • partijen geven binnen veertien dagen na voormelde keuze aan de betreffende makelaar de opdracht om de woning te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts één van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de betreffende makelaar heeft verstrekt, dan is deze partij na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
  • ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
  • de vrouw krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde, waarbij de op de woning rustende (hypothecaire) geldleningen geheel voor rekening komen van degene die de woning overneemt en de ander zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze (hypothecaire) geldleningen en de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de (hypothecaire) schulden op het moment van de notariële overdracht, door de overnemer aan de ander wordt betaald;
  • indien de vrouw de woning niet kan overnemen, krijgt de man gedurende drie maanden de gelegenheid om onder dezelfde voorwaarden en tegen de eerder vastgestelde taxatiewaarde de woning over te nemen;
  • de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van degene die de woning overneemt;
  • indien binnen of na verloop van de hierboven vermelde perioden blijkt dat de woning door geen van partijen wordt overgenomen, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;
  • partijen zullen dan uiterlijk binnen veertien dagen na het verstrijken van de genoemde termijnen, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar die de taxatie heeft verricht;
  • partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
  • indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
  • partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de beste mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen.
3. primair: de vrouw met ingang van 1 september 2020 veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.500 per maand. Subsidiair, de vrouw met ingang van 1 september 2020 veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de hypotheekrente alsmede 4% van de helft van de overwaarde van € 180.000, meer subsidiair de overwaarde te bepalen na taxatie en die dan met ingang van 1 september 2020 te verrekenen;
4. bepaalt dat de vrouw een overzicht van haar pensioen via mijnpensioenoverzicht.nl in het geding moet brengen;
5. de wijze van verdeling van de gemeenschap bepaalt conform de randnummers 32 tot en met 47 van de akte namens de man van 7 januari 2025;
6. de vrouw gelast om haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021 in het geding te brengen.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer, waarop hierna, voor zover relevant, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de financiële afwikkeling van hun huwelijksgemeenschap. Nu de vorderingen in conventie en in reconventie zien op dezelfde feiten, zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Saldi bankrekeningen partijen
4.2.
Partijen beschikten op of kort voor de peildatum in ieder geval over de volgende bankrekeningen:
bankrekening ABN AMRO op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 1] ;
bankrekening ABN AMRO op naam van de man en/of de vrouw, met nummer [rekeningnummer 2] ;
bankrekening ABN AMRO op naam van de vrouw, met nummer [rekeningnummer 3] ;
bankrekening ING op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 4] ;
bankrekening ING (betaalrekening) op naam van de vrouw, met nummer [rekeningnummer 5] ;
ING Oranje spaarrekening op naam van de vrouw, gekoppeld aan de bovengenoemde ING betaalrekening op naam van de vrouw;
beleggingsrekening bij ASR op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 6] ;
beleggingsrekening bij ASR op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 7] ;
Bankrekeningen ABN AMRO
4.3.
De man heeft bankafschriften in het geding gebracht van de hierboven onder a weergegeven ABN AMRO-rekening die op zijn naam staat. Volgens de man blijkt uit deze bankafschriften dat het saldo op 6 oktober 2020
€ 510,23was. De vrouw heeft de juistheid van dit bedrag niet weersproken.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gezamenlijke rekening (de rekening onder b) is opgeheven voor 6 oktober 2020. Uit bankafschriften van de privérekening van de man is te zien dat op 25 september 2020 een bedrag van € 88,55 is overgemaakt van de gezamenlijke rekening naar de rekening van de man, met als omschrijving ‘opheffen rekening’. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, na vragen van de rechtbank, het standpunt ingenomen dat dit bedrag moet worden meegenomen in de verdeling. De man heeft gezegd dat dit bedrag is meegenomen in de stand van zaken per 6 oktober 2020. De rechtbank volgt de man hierin en zal het bedrag van € 88,55 niet apart meenemen in de verdeling.
4.5.
De vrouw heeft bij nadere akte afschriften van haar privérekening in het geding gebracht (de rekening onder c). Het saldo op deze rekening bedroeg op de peildatum € 22.286,20 (€ 37.431,20 op 30 september 2020 verminderd met de tot en met 6 oktober 2020 afgeschreven bedragen).
4.6.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het te verdelen saldo € 37.286,20 is. Volgens hem moet bij het saldo op de peildatum van € 22.286,20 in het kader van de verdeling in totaal € 15.000 worden opgeteld. De man licht dit als volgt toe.
4.7.
Volgens de man moet ten eerste een bedrag van € 5.000 worden meegenomen. De vrouw heeft dit bedrag één dag voor het indienen van het verzoek tot echtscheiding op de rekening van haar dochter geparkeerd, om het op 15 oktober 2020 weer terug te laten storten naar haar eigen rekening, aldus de man. Als omschrijving van deze overboekingen heeft de vrouw ‘aanbetaling lipoedeem behandeling’ vermeld. De vrouw heeft in de toelichting bij de bankafschriften vermeld dat het bedrag een aanbetaling/voorschot betreft ten behoeve van een eventueel zorghotel en/of verblijfkosten. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten heeft betaald in verband met een medische behandeling. Evenmin heeft zij toegelicht waarom het bedrag op 15 oktober 2020 weer is teruggeboekt. Het bedrag van € 5.000 zal daarom worden meegenomen in het te verdelen banksaldo van haar privérekening.
4.8.
De man heeft daarnaast het standpunt ingenomen dat ook een bedrag van
€ 10.000 moet worden meegenomen in het te verdelen saldo van de rekening van de vrouw. Uit de bankafschriften blijkt volgens de man dat de vrouw op 4 oktober 2020 geld heeft opgenomen van haar privérekening. Het gaat om vijf losse geldopnamen van € 2.000 (in totaal € 10.000). De vrouw stelt dat zij dit geld aan de kinderen heeft gegeven. De rechtbank gaat hier niet in mee. De vrouw heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat zij daadwerkelijk geld aan de kinderen heeft gegeven. Indien zij dit wel zou hebben gedaan, had het bovendien op haar weg gelegen de man hierover te informeren. Nu de vrouw haar stelling dat zij het geld aan de kinderen heeft gegeven, tegenover het verweer van de man, onvoldoende heeft toegelicht, zal ook het bedrag van € 10.000 worden meegenomen in het te verdelen banksaldo van de vrouw.
4.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank het te verdelen saldo van de privérekening van de vrouw vaststelt op
€ 37.286,20.
Bankrekeningen ING
4.10.
De man heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bankafschriften in het geding gebracht van de rekening bij ING die op zijn naam staat (hierboven weergegeven onder d). Uit deze bankafschriften blijkt dat het saldo van de privérekening van de man op 6 oktober 2020
€ 16.844,06was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw de juistheid van dit bedrag erkend.
4.11.
De vrouw heeft bij nadere akte overlegging producties bankafschriften van haar privérekening in het geding gebracht (hierboven weergegeven onder e). Het betreft een betaalrekening, waaraan een ‘ING Oranje spaarrekening’ is gekoppeld (hierboven weergegeven onder f).
4.12.
De rechtbank maakt uit de bankafschriften op dat het saldo van de betaalrekening van de vrouw op 6 oktober 2020 € 6.121,70 was. De man gaat in de antwoordakte uit van een bedrag van € 6.119,30, maar dat is na aftrek van bankkosten die pas
nade peildatum zijn afgeschreven.
4.13.
Het saldo van de Oranje spaarrekening was op de peildatum blijkens de bankafschriften € 23.642,20. De man heeft er in zijn antwoordakte op gewezen dat de vrouw op 3 oktober 2020, drie dagen voor het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, een bedrag van € 30.000 heeft overgemaakt naar haar betaalrekening. De vrouw heeft dit bedrag dezelfde dag overgeboekt van haar betaalrekening naar een bankrekening van haar broer, onder de omschrijving ‘afbetaling budgetlening t.b.v. huishouden/gezin’. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw nooit geld heeft geleend van haar broer en dat er dus ook geen aanleiding was om, vlak voor het indienen van het echtscheidingsverzoek, dit bedrag bij haar broer te parkeren. De vrouw heeft in haar akte uitlaten producties gesteld dat haar broer haar gedurende 22 jaar maandelijks heeft gesteund met € 125 cashgeld. De vrouw heeft deze stelling niet nader onderbouwd, hoewel dat wel op haar weg had gelegen. De vrouw was immers al die tijd getrouwd met de man en zij leefden van twee inkomens, terwijl zij een woning hadden met hypotheek waarop niet hoefde te worden afgelost. De rechtbank acht het daarom niet waarschijnlijk dat de vrouw financieel werd gesteund door haar broer. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 30.000 ten onrechte aan de huwelijksgemeenschap is onttrokken en zij zal dit bedrag meenemen bij het te verdelen saldo van de Oranje spaarrekening. Daarmee stelt de rechtbank het te verdelen saldo van de Oranje spaarrekening vast op € 53.642,20.
4.14.
Het totale saldo van de betaalrekening en de Oranje spaarrekening ten behoeve van de verdeling bedraagt daarmee € 6.121,70 plus € 53.642,20 is
€ 59.763,90.
Beleggingsrekeningen ASR
4.15.
Partijen beschikken eveneens over twee beleggingsrekeningen bij ASR (hierboven weergegeven onder g en h). Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank gevraagd deze rekeningen buiten de verdeling te houden, omdat deze rekeningen voor de kinderen bestemd zijn. De rechtbank zal de beleggingsrekeningen bij ASR daarom buiten de verdeling houden en partijen bevelen de rekeningen op naam van de kinderen te zetten.
Bankrekeningen BinckBank en Credit Europe
4.16.
De vrouw heeft bij akte overlegging producties gewezen op twee rekeningen waarvan de man het bestaan mogelijk zou hebben verzwegen. Het gaat om een Credit Europe Internet Spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 8] en een rekening bij BinckBank met rekeningnummer [rekeningnummer 9] .
4.17.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man naar voren gebracht dat de rekening bij BinckBank in april 2020 is opgeheven. Ten aanzien van de rekening bij Credit Europe heeft de advocaat van de man het standpunt ingenomen dat de man niet met deze rekening bekend is.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat deze bankrekeningen buiten de verdeling blijven, nu ze geen onderdeel uitmaken van de vorderingen van de vrouw en het bestaan van deze bankrekeningen onvoldoende is toegelicht.
Slotsom banksaldi
4.19.
Gelet op het voorgaande worden de banksaldi van de bankrekeningen bij ABN AMRO en ING als volgt verdeeld. Het totaal te verdelen banksaldo is € 114.492,94 waarvan op naam van de man € 510,23 en € 16.844,06 = € 17.354,29 staat en op naam van de vrouw € 22.286,20, € 15.000, € 6.121,70 en € 53.642,20 = € 97.050,10. Ieder van partijen heeft recht op de helft van € 114.404,39 = € 57.202,20. Dit betekent dat de vrouw uit overbedeling een bedrag van € 97.050,10 min € 57.246,47 =
€ 39.847,91aan de man verschuldigd is.
Kapitaalverzekeringen Reaal
4.20.
Partijen beschikken over twee kapitaalpolissen bij Reaal:
  • kapitaalpolis bij Reaal op naam van beide partijen met nummer [polisnummer 1] ;
  • kapitaalpolis bij Reaal op naam van beide partijen met nummer [polisnummer 2] .
4.21.
De man heeft een brief van Reaal in het geding gebracht met de fiscale waardes per 1 januari 2020. De rechtbank heeft partijen verzocht de fiscale waardes per 1 april 2025 te achterhalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd dat hij alleen de fiscale waardes per 1 januari 2024 heeft kunnen achterhalen. Volgens de man was de fiscale waarde van de rekening eindigend op [polisnummer 1] per 1 januari 2024 € 51.108. De rekening eindigend op [polisnummer 2] had volgens hem per 1 januari 2024 een fiscale waarde van € 52.469.
4.22.
De vrouw heeft deze waarde van de rekening eindigend op [polisnummer 1] erkend, en gezegd dat het bedrag op 1 juni 2024 is vrijgekomen.
4.23.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank voorgesteld dat de vrouw de ene rekening krijgt en de man de andere, omdat het twee rekeningen betreft waarvan de waarde vrijwel gelijk is. Partijen hebben hier geen bezwaar tegen gemaakt. De man heeft bovendien gesteld dat de rekening eindigend op [polisnummer 1] klaar staat om aan hem uitbetaald te worden, omdat hij 65 is geworden. De rechtbank zal daarom beslissen dat de man de polis eindigend op [polisnummer 1] toebedeeld krijgt en de vrouw de polis eindigend op [polisnummer 2] .
De woning
4.24.
De rechtbank stelt vast dat partijen samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning zijn.
4.25.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van de vrouw inhoudende dat partijen zijn overeengekomen dat de woning onverdeeld moet blijven totdat de kinderen het huis hebben verlaten. De man heeft weersproken dat deze afspraak is gemaakt en de vrouw heeft haar stellingen op dit punt niet nader toegelicht, zodat deze afspraak niet is komen vast te staan. De kinderen zijn bovendien inmiddels boven de veertig en worden geacht op eigen benen te kunnen staan. De man heeft geen interesse om de woning over te nemen. De vrouw wil de woning graag overnemen, maar zij weet niet of zij de financiering rond zal krijgen. De vrouw zal daarom in de gelegenheid worden gesteld de woning over te nemen.
4.26.
De vrouw heeft voorafgaand aan de zitting een op haar verzoek opgesteld taxatierapport in het geding gebracht. De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze eenzijdige taxatie. De rechtbank heeft vervolgens met partijen besproken dat de woning moet worden getaxeerd door een door partijen gezamenlijk aan te stellen makelaar.
4.27.
Partijen hebben de woning inmiddels gezamenlijk laten taxeren door de heer [naam 1] van [bedrijfsnaam 2] te [plaats 2] . Blijkens het taxatierapport, gedateerd 10 april 2025, is de waarde van de woning € 575.000. De vrouw zal in de gelegenheid worden gesteld de woning voor dit bedrag over te nemen, op de wijze zoals toegelicht in het dictum. Daarbij zal de man moeten worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening. Indien de vrouw niet in staat zal zijn de woning over te nemen, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde.
Hypothecaire lening
4.28.
Op de woning is een hypothecaire geldlening gevestigd ten behoeve van Florius Bank. Het betreft een aflossingsvrije hypotheek. Tussen partijen is niet in geschil dat de hypotheekschuld € 263.997,24 bedraagt.
Beleggingsrekening Evi van Lanschot
4.29.
Verder behoort tot de huwelijksgemeenschap de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot met nummer [rekeningnummer 10] ten name van beide partijen. Het gaat om een gezamenlijke spaarrekening, die is verpand aan de hypotheekverstrekker. Het saldo per 1 januari 2021 is € 24.292. Indien de vrouw de woning kan overnemen, zal deze beleggingsrekening aan haar worden toebedeeld. Indien de woning verkocht wordt, zal het saldo op de beleggingsrekening aan ieder van partijen voor de helft worden toegedeeld.
Gebruiksvergoeding
4.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man, met uitzondering van de kosten voor de glazenwasser, de kosten voor de woning voldoet. De man heeft aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding in de periode na de echtscheiding waarin de vrouw gebruik heeft gemaakt van de woning. Het primair gevorderde bedrag is € 1.500 per maand. De man heeft dit bedrag gebaseerd op een huurwaarde van € 2.500 / € 3.000 per maand. Subsidiair vordert de man de helft van de hypotheekrente alsmede 4% van de helft van de overwaarde van € 180.000, met ingang van 1 september 2020. De vrouw heeft hiertegen aangevoerd dat haar inkomen vele malen lager is dan het inkomen van de man en dat de man daarom gehouden was en is om de vrouw een bijdrage te voldoen voor het levensonderhoud van haar en de kinderen. Ook heeft zij geschreven dat partijen op dit punt hebben afgesproken dat de man de lasten van de woning zou voldoen en de vrouw het levensonderhoud zou betalen. Bij die afspraak past geen enkele verrekening, aldus de vrouw. Dat partijen op dit punt een afspraak hebben gemaakt, is niet komen vast te staan. De man heeft het bestaan van een afspraak weersproken en de vrouw heeft hierop geen nadere toelichting gegeven. Bovendien heeft zij op dit punt wisselende standpunt ingenomen. De vrouw heeft voorts haar stelling dat zij recht had op een bijdrage voor haar levensonderhoud naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende toegelicht. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar aangevoerd dat de man een onderhoudsverplichting had jegens haar, maar dit is door de man weersproken en de vrouw heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Zij had op zijn minst moeten stellen wat haar draagkracht is. Bovendien blijkt uit de belastingaangiften van de vrouw dat zij een inkomen heeft genoten dat voldoende zou moeten zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat de man recht heeft op een gebruiksvergoeding (vgl. Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156). Het primair gevorderde bedrag van € 1.500 per maand is te hoog nu de man niet heeft onderbouwd dat een huurprijs van € 2.500 / € 3.000 per maand gerechtvaardigd is voor de woning. Ten aanzien van de subsidiair gevorderde gebruiksvergoeding (de helft van de hypotheekrente alsmede 4% van de helft van de overwaarde van € 180.000) overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door de man overgelegde bankafschriften volgt dat hij in ieder geval in 2020 een hypotheekrente aan Florius betaalde van € 343,20 per maand. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat de man dit bedrag niet kan aftrekken. Zo heeft de vrouw, onweersproken door de man, gesteld dat de man nog steeds op het adres van de woning staat ingeschreven. Dit betekent dat de man, uitgaande van de hoogste belastingschaal maandelijks netto een bedrag van afgerond naar boven 176 zal betalen. De helft hiervan is € 88. Partijen hebben voor de woning ook nog een lening afgesloten bij de vennootschap, maar de rente steeds bijgeschreven en de rechtbank zal onder 4.38. bepalen dat de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor deze lening, inclusief de bijgeschreven rente. Met deze rente zal zij dan ook geen rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding. De helft van 4% van een overwaarde van € 180.000 is € 3.600 per jaar, is € 300 per maand. Daarmee komt de gebruiksvergoeding uit op € 88 plus € 300 = € 388 per maand. De rechtbank stelt de totale gebruiksvergoeding, voor de periode tussen 1 november 2020 en 1 juli 2025, daarmee vast op
€ 21.728(56 * € 388) en zal bepalen dat de vrouw vanaf 1 juli 2025 tot aan de toedeling van de woning aan haar of tot aan de levering van de woning aan een derde een bedrag van € 388 per maand aan de man verschuldigd is.
Onderhoudskosten voor de woning
4.32.
De vrouw heeft bij conclusie van antwoord in reconventie nog een productie overgelegd met een overzicht van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met het onderhoud van de woning. Zij wenst deze kosten te verrekenen met een door haar te betalen gebruiksvergoeding. Voor zover deze kosten zijn gemaakt voor de peildatum gaat de rechtbank hier aan voorbij omdat deze uit de huwelijksgemeenschap van partijen zijn betaald. Voor de periode na de peildatum wil de vrouw € 3.840 verrekenen. Aan dit verzoek tot verrekening gaat de rechtbank voorbij. Zonder nadere toelichting, die de vrouw niet heeft gegeven, kan de rechtbank namelijk niet beoordelen of de door haar opgevoerde kosten regulier onderhoud betreffen, die zij zelf moet betalen, omdat zij in de woning woont dan wel kosten voor grootonderhoud betreffen die door beide partijen moeten worden gedragen.
Slotsom woning
4.33.
De woning en de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot zullen worden toebedeeld aan de vrouw onder de ontbindende voorwaarde dat zij de financiering voor de woning rond kan krijgen en de man zal kunnen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Indien dit haar niet lukt, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. De vrouw is vanaf november 2020 een gebruikersvergoeding aan de man verschuldigd van € 388 per maand. Voor de periode tot 1 juli 2025 is dit een bedrag van € 21.728.
4.34.
Het meer of anders gevorderde met betrekking tot de verdeling van de woning zal worden afgewezen.
Lening van de vennootschap voor de woning
4.35.
De man heeft gesteld dat hij geld heeft geleend van de vennootschap voor de aanschaf van de woning en dat deze lening moet worden meegenomen in de verdeling
(hierna: de lening u/g). De man heeft een leningsovereenkomst, gedateerd 10 januari 2001, in het geding gebracht, waaruit volgt dat hij een bedrag van € 68.067 (
f150.000) ter beschikking heeft gekregen van de vennootschap. Over de hoofdsom was aanvankelijk 6% rente per jaar verschuldigd, en vanaf 2018 4% per jaar. Volgens de man volgt uit de jaarrekeningen van de vennootschap dat de schuld, als gevolg van rente, op 31 december 2021 was gestegen tot € 136.043.
4.36.
De vrouw heeft het bestaan van de lening u/g weliswaar betwist, maar zij heeft dit onvoldoende gemotiveerd. Zoals de man terecht heeft gesteld, hebben partijen de lening u/g steeds meegenomen in de aangifte inkomstenbelasting en hebben partijen hiervoor hypotheekrenteaftrek genoten. De man heeft bovendien aangevoerd dat partijen destijds de woning als een casco-nieuwbouwwoning hebben gekocht en dat partijen op eigen kosten zelf de vloeren, de muren, de keuken, de badkamer en de slaapkamer gereed hebben gemaakt. De prijs van de woning was
f410.000 en partijen hebben een hypothecaire lening van
f495.000- afgesloten. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat het verschil tussen de twee geleende bedragen van
f85.000 niet voldoende was voor het afmaken en inrichten van de woning en dat het geld dat bij de vennootschap is geleend, is aangewend voor het klaarmaken van de woning. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gezegd dat de badkamer al in de woning zat, maar zij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegelicht. En zelfs als de badkamer al in de woning zat, is het gelet op de werkzaamheden die nog moesten worden uitgevoerd (de vloeren, de muren, de keuken en de slaapkamer) voldoende aannemelijk dat het bedrag van de lening naast het bedrag van
f85.000 hiervoor nodig was.
4.37.
Gelet op dit een en ander komt de rechtbank tot de conclusie dat de lening u/g ten behoeve van de woning is afgesloten en in de verdeling moet worden meegenomen. Voor zover de vrouw ook voor wat betreft de lening u/g heeft gesteld dat de man onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij de vennootschap bewust heeft leeggehaald en schulden heeft gecreëerd die ten laste komen van de gemeenschap, overweegt de rechtbank dat deze schuld lang geleden is ontstaan met een aantoonbare reden, namelijk de financiering van de woning. Dit verwijt van de vrouw wijst de rechtbank derhalve af.
4.38.
Overeenkomstig de vordering van de man zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de terugbetaling van de lening u/g, inclusief de daarover verschuldigde rente tot het moment van terugbetaling. Zoals vermeld onder 4.35. bedroeg de lening u/g per 31 december 2021 € 136.043. Over de lening u/g is vanaf 2018 jaarlijks 4% rente verschuldigd (over de hoofdsom van € 68.067). Dit is een bedrag van € 2.723 per jaar, is € 227 per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de man deze rente aftrekt. Dit betekent dat de rechtbank bij de vaststelling van het bedrag waarvoor de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is met de helft van dit bedrag rekening zal houden vanaf november 2020. Derhalve zal van het bedrag van € 136.043 op 31 december 2021 een bedrag worden afgetrokken van de helft van 14 keer € 227 is € 1.589. Daarmee bedroeg de schuld per 31 december 2021 € 136.043 - € 1.589 = € 134.454. Voor de jaren daarop zal steeds jaarlijks een bedrag van de helft van € 2.723 worden bijgeteld, dit is een bedrag van € 1.361 per jaar. Daarmee bedroeg de schuld op 1 januari 2025
€ 138.537, te verhogen met een bedrag van
€ 1.361per volgend kalenderjaar.
Rekening-courantschuld
4.39.
De man heeft gesteld dat sinds 2000 sprake is van een rekening-courantschuld in de vennootschap. Volgens de man gaat het om een vordering van de vennootschap op de man als directeur-grootaandeelhouder. De rekening-courantschuld is volgens de man in 2003 en 2004 opgelopen omdat de man toen tijdelijk niet heeft gewerkt. Dat de man in deze jaren niet heeft gewerkt heeft de vrouw vermeld in een door haar overgelegde productie. Voorts is de rekening-courantschuld volgens de man steeds opgenomen in de jaarrekening van de vennootschap. Dat dit het geval is volgt uit de door de man overgelegde jaarrekeningen over onder meer de jaren 2018 tot en met 2021. De man heeft tot slot onder meer, onweersproken door de vrouw, gesteld dat vanuit de vennootschap kosten in privé zijn betaald, waaronder kosten voor de woning, zoals het Ziggo abonnement. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de rekening-courantschuld moet worden meegenomen in de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen.
4.40.
Uit de overgelegde jaarrekeningen van de vennootschap volgt dat tussen 2017 en 2019 de rekening-courantschuld geleidelijk is gestegen van € 33.225 naar € 41.944. Volgens de man is de rekening-courantschuld in het jaar 2020 toegenomen van € 41.944 naar € 100.867 omdat twee vorderingen van de vennootschap zijn verplaatst naar de rekening-courant. Het gaat om een lening van € 27.500 aan [bedrijfsnaam 3] en een lening van € 25.000 aan [bedrijfsnaam 4] . De vennootschap heeft deze beide vorderingen aan de man gecedeerd en de daarvoor door de man verschuldigde koopsom in rekening-courant geboekt. Als gevolg van de cessie is niet de vennootschap maar de man schuldeiser geworden en daarom moeten deze leningen in de verdeling worden meegenomen, aldus de man.
4.41.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de verhoging van de rekening-courantschuld in 2020 met € 52.500. Vast staat dat de rekening-courantschuld is verhoogd door cessie van twee vorderingen door de vennootschap aan de man en het boeken van het daarvoor door de man aan de vennootschap verschuldigde bedrag in de rekening-courant. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld of dat voor of na 6 oktober 2020 is gebeurd. Voor zover het voor 6 oktober 2020 is gebeurd, is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met redelijkheid en billijkheid dat de vrouw zonder vooroverleg met deze schuld in rekening-courant wordt geconfronteerd. Voor zover het na 6 oktober 2020 is gebeurd, valt het sowieso buiten de huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal daarom voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap uitgaan van de hoogte van de rekening-courantschuld in de periode voorafgaand aan het moment waarop de gestelde cessies hebben plaatsgevonden, namelijk € 41.944.
4.42.
De vrouw heeft nog gesteld dat de man onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij de vennootschap bewust heeft leeggehaald en de rekening-courantschuld heeft gecreëerd die ten laste komt van de huwelijksgemeenschap. Volgens de vrouw moet de rekening-courantschuld daarom buiten de huwelijksgemeenschap worden gehouden. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar redenering. De schuld is namelijk lang geleden ontstaan zodat van een opzet in verband met de echtscheiding geen sprake kan zijn. Ook is geen sprake van het onnodig laten oplopen van de rekening-courant. Over een periode van twintig jaar is een bedrag van € 41.944 in de rekening-courant geboekt. De rekening-courantschuld is opgelopen in 2003 en 2004 toen de man tijdelijk geen werk had. Er wordt een rente gerekend van 2%. En ook heeft de man, onweersproken door de vrouw, gesteld dat privé-kosten waaronder kosten voor de woning zoals het Ziggo abonnement via de rekening-courant worden betaald. Dat de man onrechtmatig heeft gehandeld voor wat betreft de rekening-courantschuld is dan ook niet komen vast te staan.
4.43.
Overeenkomstig de vordering van de man zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de terugbetaling van deze rekening-courantschuld van
€ 41.944, vermeerderd met de in rekening gebrachte rente van 2% per jaar. Voor zover de rekening-courantschuld na de peildatum door opnames nog verder is opgelopen komt dit voor rekening van de man.
[bedrijfsnaam 1] B.V.
4.44.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de aandelen in de vennootschap pas kan worden vastgesteld nadat de rechtbank heeft geoordeeld over de rekening-courantschuld en nadat de te verevenen ouderdoms- en bijzonder partnerpensioen aanspraken van de vrouw bekend zijn. Deze laatste moeten voor wat betreft de in de vennootschap opgebouwde pensioenrechten volgens de man door een deskundige worden vastgesteld. Nadat de waarde van de aandelen bekend is geworden zal de man zich uitlaten over de verdeling van de aandelen. De vrouw heeft zich niet uitgelaten over de verdeling van de aandelen in de vennootschap.
4.45.
De vrouw heeft ten aanzien van de vennootschap de verdeling gevorderd en zij heeft gevorderd dat zij inzage krijgt in stukken met betrekking tot de vennootschap over de jaren tot en met 2021. De man heeft al jaarstukken en andere stukken tot en met 2021 overgelegd, waarna de vrouw niet heeft toegelicht dat en van welke stukken zij nog inzage verlangd. Dit gedeelte van de vordering van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
4.46.
Zoals overwogen in 4.38. en 4.42. beslist de rechtbank in dit vonnis over de vorderingen van de vennootschap op de huwelijksgemeenschap. De rechten die de vrouw ten aanzien van het in de vennootschap opgebouwde pensioen heeft, zijn nog niet vastgesteld en partijen hebben op dit punt ook geen vorderingen ingediend. De man heeft alleen gesteld dat een deskundige deze rechten moet bepalen. Partijen hebben ten aanzien van de wijze van waardering van de aandelen ook geen vorderingen ingediend. Op basis van de stukken kan de rechtbank deze waarde ook niet vaststellen. Zo ontbreken de jaarstukken vanaf 2022, terwijl de aandelen in principe moeten worden gewaardeerd tegen de datum van de verdeling ervan. Uit dit een en ander volgt dat, voor zover een van partijen een vordering heeft ingediend inzake de verdeling van de aandelen in de vennootschap, de rechtbank deze vordering als onvoldoende toegelicht, zal afwijzen. Zonder nadere stellingen van partijen ontbreekt het de rechtbank aan voldoende informatie om over de waardering en de toedeling van de aandelen in de vennootschap te kunnen oordelen.
Pensioenaanspraken
4.47.
De vrouw gaat in haar processtukken ervan uit dat de vennootschap het pensioen waar zij recht op heeft niet zal kunnen uitbetalen. Daarom heeft ze gevorderd dat de man buiten bezwaar van de ontbonden gemeenschap aan de vennootschap de waarde van de geactiveerde pensioenaanspraken ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap vergoedt. Subsidiair heeft de vrouw gevorderd dat het saldo in de vennootschap inzake de pensioenaanspraken wordt verevend of in de verdeling wordt betrokken.
4.48.
De man wil dat de rechtbank bepaalt dat de vrouw een overzicht van haar pensioen via mijnpensioenoverzicht.nl in het geding brengt.
4.49.
De vrouw heeft een pensioenoverzicht van het APB, gedateerd 19 augustus 2024, in het geding gebracht. Blijkens dit pensioenoverzicht heeft de vrouw een ouderdomspensioen opgebouwd van
€ 15.909,98bruto per jaar en had de man recht op een partnerpensioen van de helft hiervan, namelijk € 7.954,99 bruto per jaar.
4.50.
De man heeft een pensioenoverzicht, gedateerd 31 oktober 2020, van mijnpensioenoverzicht.nl in het geding gebracht. Blijkens dit pensioenoverzicht heeft de man de volgende pensioenen opgebouwd (alle bedragen zijn bruto per jaar): € 1.465 bij ING en € 3.839 bij ABN AMRO. Daarnaast heeft de man een pensioenoverzicht van de vennootschap in het geding gebracht. Blijkens dit pensioenoverzicht was het opgebouwd ouderdomspensioen bij de vennootschap, op 31 december 2020 € 10.930, waarvoor een doelvermogen nodig was van € 150.476 op de pensioendatum. De rechtbank stelt vast dat de man in totaal een pensioen van
€ 15.694bruto per jaar heeft opgebouwd.
4.51.
De rechtbank heeft in 4.38. overwogen dat de vennootschap op 1 januari 2025 een vordering op partijen heeft uit hoofde van de lening van € 138.537 en onder 4.42. op 1 januari 2021 een vordering uit rekening-courant van € 41.944. Bij elkaar is dit een bedrag dat voldoende is voor de financiering van de pensioenaanspraken. De man heeft voorts gezegd dat de vennootschap geen activiteiten meer heeft en dat er discussie is met de belastingdienst. Op basis van deze informatie kan de rechtbank niet concluderen dat de vennootschap over onvoldoende middelen beschikt om het pensioen uit te keren. Dit betekent dat de vordering van de vrouw op dit punt zal worden afgewezen.
4.52.
De vrouw heeft het overzicht van mijnpensioendoverzicht.nl inmiddels overgelegd, zodat de vordering van de man op dit punt kan worden afgewezen.
4.53.
Dan resteert de vordering van de vrouw dat de rechtbank vaststelt dat het in de vennootschap aanwezige dan wel veronderstelde saldo in de vennootschap inzake de pensioenaanspraken moeten worden vereffend dan wel moeten worden betrokken in de uiteindelijke verdeling van de ontbonden gemeenschap. Dit is een aanspraak die de vrouw op grond van de wet verevening pensioenrechten heeft. De man heeft dit ook niet weersproken. De vrouw heeft niet toegelicht welk belang zij erbij heeft dat de rechtbank dit nog een keer in een vonnis vastlegt. Gelet op dit een en ander zal de vordering van de vrouw op dit punt dan ook worden afgewezen.
Lening aan mevrouw [naam 2]
4.54.
De vrouw heeft bij conclusie van antwoord in reconventie een overzicht in het geding gebracht van door de man uitgeleend geld. Blijkens dit overzicht heeft de man op 22 mei 2020 een bedrag van € 7.500 en een bedrag van € 300, in totaal € 7.800, aan mevrouw [naam 2] uitgeleend, met als omschrijving ‘Lening tbv verbouwing’. De man heeft dit niet weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man, na vragen van de rechtbank, gezegd dat mevrouw [naam 2] de lening in 2022 aan hem heeft terugbetaald. Aangezien het geleende bedrag uit de huwelijksgemeenschap is betaald aan [naam 2] , heeft de vrouw recht op de helft van het terugbetaalde bedrag. Dit betekent dat de man de helft van € 7.800, oftewel
€ 3.900aan de vrouw moet betalen.
Inboedel
4.55.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw de inboedel zal overnemen. De man heeft gesteld dat de inboedel volgens hem € 20.000 waard is, maar hij heeft dit niet onderbouwd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de waarde van de inboedel volgens haar nul is, maar ook zij heeft haar stelling niet onderbouwd. Nu partijen hun stellingen met betrekking tot de waarde van de inboedel over en weer niet hebben onderbouwd, zal de rechtbank de waarde van de inboedel schatten. Rekening houdend met de waarde van een normale inboedel voor een gezinswoning acht de rechtbank een waarde van
€ 3.000redelijk.
Slotsom
4.56.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat partijen in verband met de verdeling het volgende over en weer aan elkaar verschuldigd zijn:
  • de vrouw moet aan de man € 39.847,91 betalen uit hoofde van de verdeling van de banksaldi (zie 4.19);
  • de beleggingsrekeningen bij ASR zullen worden overgezet op naam van de kinderen (zie 4.15)
  • de kapitaalpolissen bij Reaal zullen zo worden verdeeld dat de man de polis eindigend op [polisnummer 1] toebedeeld krijgt en de vrouw de polis eindigend op [polisnummer 2] (zie 4.23);
  • de vrouw moet aan de man een gebruiksvergoeding van € 21.728 betalen, vermeerderd met een bedrag van € 388 per maand voor de periode vanaf 1 juli 2025 tot aan de toedeling van de woning aan de vrouw of tot aan de levering van de woning aan een derde (zie 4.31);
  • de vrouw krijgt de mogelijkheid de woning over te nemen voor een getaxeerde waarde van € 575.000 tegen ontslag van de man uit de hoofdelijkheid voor de hypothecaire lening. De beleggingsrekening bij Evi van Lanschot zal in dat geval aan de vrouw worden toegedeeld.
  • Indien de vrouw de financiering niet rond krijgt of afziet van de aankoop van de woning, zal de woning worden verkocht aan een derde (zie 4.33), waarna de hypothecaire lening uit de verkoopopbrengst zal worden afgelost waarna het restant gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. Het saldo van de beleggingsrekening zal alsdan ook aan ieder van partijen voor de helft worden toegedeeld;
  • de vennootschap heeft een vordering op de huwelijksgemeenschap, die per 1 januari 2025 € 138.537 bedraagt, te verhogen met een bedrag van € 1.361 aan rente per volgend kalenderjaar (zie 4.38). Ieder van partijen is voor de helft draagplichtig voor wat betreft deze vordering;
  • de man moet aan de vrouw € 3.900 betalen uit hoofde van de lening aan mevrouw [naam 2] (zie 4.54);
  • de vennootschap heeft een vordering in rekening-courant op de huwelijksgemeenschap van € 41.944 (zie 4.43). Ieder van partijen is voor de helft draagplichtig voor wat betreft deze rekening-courantschuld;
  • de vrouw moet aan de man € 1.500 betalen voor de inboedel (zie 4.55).
Vorderingen op grond van artikel 843a (oud) Rv
4.57.
De rechtbank merkt tot slot op dat partijen over en weer vorderingen hebben ingesteld tot overleggen van bescheiden op grond van artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Tijdens de regiezitting en de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen besproken welke documenten zij in het geding moeten brengen om tot een verdeling te komen. Deze documenten hebben partijen uiteindelijk aangeleverd. De vorderingen op grond van artikel 843a (oud) Rv zullen worden afgewezen, omdat partijen hier geen belang meer bij hebben.
Proceskosten
4.58.
Omdat partijen ex-partners zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zowel in conventie als in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
ten aanzien van de bankrekeningen
5.1.
deelt de volgende bankrekeningen toe aan de vrouw:
  • bankrekening ABN AMRO op naam van de vrouw, met nummer [rekeningnummer 3] ;
  • bankrekening ING (betaalrekening) op naam van de vrouw, met nummer [rekeningnummer 5] ;
  • ING Oranje spaarrekening op naam van de vrouw, gekoppeld aan de bovengenoemde ING betaalrekening op naam van de vrouw;
5.2.
deelt de volgende bankrekeningen toe aan de man:
  • bankrekening ABN AMRO op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 1] ;
  • bankrekening ING op naam van de man, met nummer [rekeningnummer 4] ;
5.3.
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling inzake de toedeling van de bankrekeningen een bedrag van € 39.847,91 aan de man moet betalen;
5.4.
beveelt de man de ASR beleggingsrekeningen over te zetten op naam van de kinderen;
5.5.
deelt de kapitaalpolis bij Reaal op naam van beide partijen met nummer [polisnummer 1] toe aan de man en deelt de kapitaalpolis bij Reaal op naam van beide partijen met nummer [polisnummer 2] toe aan de vrouw;
ten aanzien van de woning
5.6.
de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 2] tegen de getaxeerde waarde van € 575.000 en de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot worden toebedeeld aan de vrouw onder de ontbindende voorwaarde dat zij binnen drie maanden na de dagtekening van dit vonnis de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd bericht of zij in staat is de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van deze woning en de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot te verkrijgen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij Florius;
5.7.
indien aan de onder 5.6. genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de man binnen een maand (zijn aandeel in) de woning overdragen aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw om aan de man uit hoofde van overbedeling en ter gelegenheid van de overdracht te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van de overwaarde (€ 575.000 -/- de hypothecaire geldlening van € 263.997,24 plus de waarde van de beleggingsrekening bij Evi van Lanschot op de datum van toedeling). De kosten van de overdracht zullen door de vrouw worden gedragen;
5.8.
indien aan de hiervoor onder 5.6. genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen zullen hiertoe binnen twee weken nadat de onder 5.6. genoemde termijn is verstreken gezamenlijk (indien gewenst met gebruikmaking van een volmacht) een verkoopopdracht verstrekken aan makelaar [naam 1] van [bedrijfsnaam 2] te Den Haag (hierna: de makelaar). De makelaar zal partijen bindend adviseren over de verkoopactiviteiten en de vraag- en laatprijs tenzij partijen in onderling overleg binnen twee weken nadat de makelaar heeft geadviseerd tot een ander besluit komen;
5.9.
ieder van partijen zal zijn/haar medewerking verlenen aan alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen die vereist zijn om de verkoop en levering van de woning te realiseren;
5.10.
partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de beste mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
5.11.
bij verkoop en levering van de woning aan een derde, moet uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost. Partijen zijn ieder bij helfte gerechtigd tot de resterende overwaarde van de woning. De overwaarde is gelijk aan de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de verkoop verbonden kosten (waaronder onder meer de makelaarskosten) plus de waarde van de beleggingsrekening bij Evi van Lansschot.
5.12.
indien één van partijen geen tijdige medewerking verleent aan de verkoop van de woning, treedt dit vonnis in plaats van de medewerking van die partij aan de verkoop en levering van de woning als bedoeld in artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
5.13.
veroordeelt de vrouw om aan de man een gebruiksvergoeding van € 21.728 te betalen, vermeerderd met een bedrag van € 388 per maand voor de periode vanaf 1 juli 2025 tot aan de toedeling van de woning aan de vrouw of tot aan de levering van de woning aan een derde;
ten aanzien van de vorderingen van de vennootschap op de huwelijksgemeenschap
5.14.
bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van de terugbetaling van de rekening-courantschuld aan de vennootschap ter hoogte van € 41.944 per de peildatum, verhoogd met een rente van 2% per jaar;
5.15.
bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van de terugbetaling van de lening u/g aan de vennootschap van € 138.537 per 1 januari 2025, verhoogd met een rente van € 1.361 per kalenderjaar;
ten aanzien van de lening aan mevrouw [naam 2]
5.16.
bepaalt dat de man in verband met de terugbetaling van de lening aan mevrouw [naam 2] aan de vrouw een bedrag van € 3.900 moet betalen;
ten aanzien van de inboedel
5.17.
deelt de inboedel toe aan de vrouw;
5.18.
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling inzake de inboedel aan de man een bedrag van € 1.500 moet betalen;
overig
5.19.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.20.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.21.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 3516