ECLI:NL:RBDHA:2025:12714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL25.18491 en NL25.18492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1995 en van Ugandese nationaliteit, heeft op 1 april 2025 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag door Nederland behandeld moet worden, omdat hij getraumatiseerd is en psychologische hulp nodig heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld, ondanks het feit dat de gemachtigde van eiser niet verschenen was op meerdere zittingen.

De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.18491 en NL25.18492
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: Mr. R. Koeleman),
en

de minister van asiel en migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep, en de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende het beroep, van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Procesverloop

1.1
Gemachtigde heeft een aanhoudingsverzoek ingediend tijdens de zitting van 13 mei 2025, omdat er geen tolk beschikbaar was. Het aanhoudingsverzoek is gehonoreerd en de inhoudelijke behandeling is verplaatst naar 22 mei 2025.
1.2
Gemachtigde heeft wederom een aanhoudingsverzoek ingediend voor de zitting van 22 mei 2025, omdat er geen tolk beschikbaar was. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen. Gemachtigde is desondanks zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Hierdoor is de zitting noodgedwongen verplaatst naar 3 juni 2025.
1.3
Gemachtigde heeft nogmaals een aanhoudingsverzoek ingediend voor de zitting van 3 juni 2025, omdat er geen tolk beschikbaar was. Het aanhoudingsverzoek is nogmaals afgewezen en gemachtigde is uitdrukkelijk gevraagd ter zitting te verschijnen. Gemachtigde heeft op dit bericht niet gereageerd en is ook deze keer zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder is, met voorafgaande bericht, evenmin verschenen.
1.4
Omdat eiser in grensdetentie verblijft, gemachtigde niet bereikbaar is gebleken per telefoon en ook niet heeft gereageerd op berichten in het digitale dossier, heeft de rechtbank het beroep van eiser op 3 juni 2025 op zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft de Ugandese nationaliteit. Op 1 april 2025 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door Tsjechië in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 16 maart 2025 tot en met 6 april 2025. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening heeft Nederland op 2 april 2025 aan Tsjechië een verzoek om overname gedaan. De autoriteiten van Tsjechië hebben het verzoek op 8 april 2025 aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Tsjechië vaststaat. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiser is er sprake van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser is getraumatiseerd en heeft psychologische hulp nodig als gevolg van de dingen die hij heeft meegemaakt in Uganda. In Tsjechië zal tijdens de gehoren geen rekening worden gehouden met deze medische situatie. Zijn asielverzoek zal hoogstwaarschijnlijk niet serieus in behandeling worden genomen in Tsjechië. Eiser verwijst in dit verband ook naar het rapport van de European Union Agency for Asylum [2] en naar het rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Tsjechische Republiek, Afdeling Asiel- en Migratiebeleid [3] . Verder voert eiser aan dat het besluit onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van een onevenredige hardheid getuigt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijke vertrouwensbeginsel5. De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De stelling dat er veel asielaanvragen in Tsjechië worden afgewezen is onvoldoende om aan te nemen dat er problemen zijn die dermate ernstig zijn dat bij overdracht aan Tsjechië op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Ook de verwijzing naar het rapport van de European Union Agency for Asylum is hiertoe ontoereikend. In dit document worden enkele tekortkomingen en verbeterpunten ten aanzien van de asielprocedure benoemd. Uit het rapport blijkt echter niet dat Tsjechië structureel tekortschiet in het nakomen van zijn verdragsverplichtingen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediende verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [4]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Tsjechië. Eiser heeft niet, met bijvoorbeeld medische stukken, onderbouwd dat hij dusdanig is getraumatiseerd door wat hem in Uganda is overkomen dat van hem redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij naar Tsjechië terugkeert. Daarnaast gaan de verklaringen van eiser over de wijze van aanpak in Uganda en niet over de situatie die Dublinclaimanten ervaren na overdracht aan Tsjechië. [5] Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van K. El Mahsini, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.https://euaa.europa.eu/sites/default/files/2024-02/organization_for_aid_to_refugees_opu.pdf
3.file:///C:/Users/VeltmeiR/AppData/Local/Temp/MicrosoftEdgeDownloads/7772dfca-8881-4a97-ba34-172c1576cd0a/CS_stat_2024.pdf
4.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000
5.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.