In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vaststelling van de geboortedatum van een asielaanvrager. De eiser, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd, betwistte de geboortedatum die door de minister van Asiel en Migratie was vastgesteld. De minister had in zijn besluit van 30 januari 2024 de geboortedatum van eiser vastgesteld op basis van informatie uit Bulgarije, waar eiser als asielaanvrager geregistreerd stond. Eiser had echter documenten overgelegd die volgens hem zijn geboortedatum onderbouwden, maar de minister had twijfels over de betrouwbaarheid van deze documenten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en de motivering van het bestreden besluit voldoende deugdelijk was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet in beginsel mocht uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie in Bulgarije, maar dat hij wel degelijk de leeftijd van de eiser moest beoordelen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de minister de geboortedatum van eiser juist had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 907,- toegewezen voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek en motivering bij de beoordeling van de leeftijd van vreemdelingen, vooral in het kader van asielprocedures. De rechtbank heeft de minister in staat gesteld om zijn besluit in stand te houden, ondanks een motiveringsgebrek, omdat eiser niet benadeeld was in de beroepsprocedure.