ECLI:NL:RBDHA:2025:12696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL24.7410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum van een asielaanvrager in het kader van de verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vaststelling van de geboortedatum van een asielaanvrager. De eiser, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd, betwistte de geboortedatum die door de minister van Asiel en Migratie was vastgesteld. De minister had in zijn besluit van 30 januari 2024 de geboortedatum van eiser vastgesteld op basis van informatie uit Bulgarije, waar eiser als asielaanvrager geregistreerd stond. Eiser had echter documenten overgelegd die volgens hem zijn geboortedatum onderbouwden, maar de minister had twijfels over de betrouwbaarheid van deze documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en de motivering van het bestreden besluit voldoende deugdelijk was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet in beginsel mocht uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie in Bulgarije, maar dat hij wel degelijk de leeftijd van de eiser moest beoordelen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de minister de geboortedatum van eiser juist had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 907,- toegewezen voor het indienen van het beroepschrift.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek en motivering bij de beoordeling van de leeftijd van vreemdelingen, vooral in het kader van asielprocedures. De rechtbank heeft de minister in staat gesteld om zijn besluit in stand te houden, ondanks een motiveringsgebrek, omdat eiser niet benadeeld was in de beroepsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 30 januari 2024 heeft de minister heeft de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingewilligd.
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld voor zover dit de in het besluit vermelde geboortedatum betreft.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend waarin de motivering van het bestreden besluit is aangevuld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat het bestreden besluit over?
2. Met het bestreden besluit heeft de minister eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De minister heeft in dit besluit vermeld dat de geboortedatum van eiser [geboortedatum] is. De minister heeft hieraan de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd.
2.1.
Eiser heeft bij zijn asielaanvraag als geboortedatum [geboortedatum] opgegeven. Hij heeft geen geldig identiteitsbewijs overgelegd. Bij het gehoor is daarom conform de beleidsregels een leeftijdsschouw uitgevoerd. Daarbij is twijfel gebleken over de door eiser opgegeven geboortedatum. Omdat uit onderzoek bleek dat eiser in Bulgarije als asielaanvrager geregistreerd stond met als geboortedatum [geboortedatum] heeft de minister aanvullende informatie opgevraagd bij de Bulgaarse autoriteiten. Die hebben op 16 februari 2023 verklaard dat eiser bij hen geen visum of reisdocument heeft aangevraagd. Eiser is op grond van zijn eigen verklaring als volwassene geregistreerd. Hij heeft in Bulgarije geen documenten overgelegd en er heeft geen leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. Omdat eiser op 19 september 2022 is vertrokken heeft geen gehoor plaatsgevonden. De minister heeft de leeftijd daarop gewijzigd in [geboortedatum] . In de gehoren heeft eiser bestreden dat hij in Bulgarije geen documenten heeft overgelegd en dat geen leeftijdsonderzoek is gedaan. Ook heeft hij diverse documenten met vertaling overgelegd, waaronder verschillende uittreksels uit de burgerlijke stand uit Syrië, een familiekaart, een familieboek, een geboorteverklaring en een geboorteakte. De minister heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Toetsingskader
3. De Afdeling [1] heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 [2] , overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. Dit betekent dat de minister niet langer in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie.
3.1.
In de uitspraak 24 december 2024 [3] heeft de Afdeling hierover nader overwogen dat dit niet betekent dat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. De minister zal de leeftijd van een vreemdeling namelijk moeten beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De minister moet uitgaan van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is, als die vreemdeling dat stelt en de minister daaraan twijfelt. Het is dan aan de minister om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Hij zal dan nader onderzoek moeten doen, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als hij na dat onderzoek toch tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en hij ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is, dan zal hij dat moeten motiveren.
Heeft de minister de leeftijd van eiser juist vastgesteld?
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich alleen zich richt tegen de vaststelling van de geboortedatum [geboortedatum] .
4.1.
Eiser stelt dat zijn geboortedatum [geboortedatum] is. Eiser betoogt dat uit het bestreden besluit niet blijkt of de door hem overgelegde documenten bij de beslissing zijn betrokken en hoe deze zijn meegewogen. Eiser handhaaft dat hij in Bulgarije als geboortedatum [geboortedatum] heeft opgegeven. Verder voert eiser aan dat uit het verslag van de schouw niet duidelijk blijkt welke signalen en verklaringen tot de gestelde twijfel aan de leeftijd hebben geleid. Eiser stelt ook dat hem een leeftijdsonderzoek had moeten worden aangeboden als de documenten niet voldoende waren. Eiser vindt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.2.
In het verweerschrift heeft de minister erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen eiser in de aanvraagfase heeft verklaard en de stukken die hij heeft overgelegd. Het besluit heeft een motiveringsgebrek maar moet naar de mening van de minister in stand blijven omdat getwijfeld kan worden aan de betrouwbaarheid van de overgelegde individuele uittreksels van 23 oktober 2022 en 3 januari 2023. Ook wijst de minister op de verklaringen van eiser over de mogelijkheden om valse documenten te verkrijgen en ten slotte op de geboortedatum die op het Facebook-account van eiser staat.
4.3.
Ter zitting heeft de minister desgevraagd verklaard dat de overgelegde documenten door Bureau Documenten na onderzoek echt zijn bevonden. De minister heeft er echter, in aanvulling op het verweerschrift, op gewezen dat de overgelegde documenten een aantal onregelmatigheden bevatten. De minister acht de overgelegde documenten daarom onvoldoende betrouwbaar en betrekt deze met een beroep op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 augustus 2024 [4] niet in de beoordeling. Zo verschilt de geboortedatum van eisers moeder op het uittreksel van de burgerlijke stand van 30 november 2022 van die op de familiekaart van 24 maart 2022 en staat op die familiekaart een geheel andere naam en geboortedatum van de vader van eiser. Dit gevoegd bij de verklaringen van eiser over de mogelijkheden om aan valse documenten te komen, heeft de minister het standpunt gehandhaafd dat er geen aanleiding is om de geboortedatum van eiser te veranderen in [geboortedatum] .
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en met het verweerschrift en de aanvullende toelichting ter zitting voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij is blijven uitgaan van de leeftijdsregistratie in Bulgarije. De minister heeft van belang mogen vinden dat bij de leeftijdsschouw redelijke twijfel is gerezen over de leeftijd van eiser, dat eiser bij officiële registraties verschillende geboortedata heeft opgegeven, dat zijn verklaring over de procedure in Bulgarije afwijkt van die van de autoriteiten aldaar en dat hij geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn geboortedatum met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. Wat eiser hierover in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft ook geen leeftijdsonderzoek hoeven aanbieden.
4.5.
De minister heeft voor de aangehouden geboortedatum pas in de beroepsprocedure een voldoende deugdelijke motivering gegeven, maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet leidt tot het oordeel dat de geboortedatum niet juist is vastgesteld. De rechtbank zal het motiveringsgebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [5] passeren. Eiser is hierdoor niet benadeeld, omdat hij in de beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid is geweest om op de aanvullende motivering te reageren. Eiser heeft het aanvullend standpunt van de minister een week voor de zitting ontvangen en heeft de gelegenheid gehad om daarover zijn standpunt te geven. Verder heeft eiser er op de dag van de zitting zelf voor gekozen om niet bij de zitting aanwezig te zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.1.
Aangezien de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser een vergoeding van zijn proceskosten moet betalen. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 907,- voor het indienen van een beroepschrift. Verder zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling aan eiser van een proceskostenvergoeding van
€ 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J. van der Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Algemene wet bestuursrecht.