ECLI:NL:RBDHA:2025:12657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL25.7551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met beroep op discriminatie en stigmatisering vanwege hiv-positiviteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 juli 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser, die hiv-positief is, heeft op 18 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 januari 2025 afgewezen, met de stelling dat de asielmotieven van de eiser niet voldoende zwaarwegend zijn voor vluchtelingschap. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de afwijzing van de asielaanvraag in stand gelaten. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan de eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM wordt verleend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing feitelijk blijft gelden. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.814,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de overheid bij asielbesluiten, vooral in gevallen waarin persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 juli 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is hiv-positief en verklaart daardoor moeilijkheden te hebben ondervonden in Nigeria. Eiser vreest bij terugkeer stigmatisering en discriminatie.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
discriminatie en stigma vanwege eisers ziekte.
4.1.
De minister acht de asielmotieven geloofwaardig, maar overweegt ten aanzien van de geloofwaardig bevonden identiteit, nationaliteit, en ook eisers ziekte dat deze op zichzelf niet voldoende (zwaarwegend) zijn voor vluchtelingschap. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat stigma een absolute barrière voor hem vormt. De discriminatie die eiser heeft ondervonden heeft volgens de minister niet een dusdanig ernstige beperking op de bestaansmogelijkheden opgeleverd dat het voor eiser onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Discriminatie en stigmatisering vanwege besmetting met hiv
5. Eiser voert aan dat op basis van zijn verklaringen allerminst geconcludeerd kan worden dat hij in Nigeria niet werd gestigmatiseerd door zijn omgeving. Eiser lijdt onder zijn ziekte, heeft zichtbaar moeite om te beschrijven hoe geïsoleerd hij noodgedwongen heeft moeten leven in Nigeria en hoe hij dit heeft ervaren. Eiser verwijst naar stukken die hij in de zienswijze heeft overgelegd [2] en waaruit volgens hem blijkt dat in Nigeria mensen met hiv te maken hebben met wijdverspreide stigmatisering en discriminatie en zij vaak worden verstoten door de familie en de gemeenschap.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de discriminatie en stigmatisering die eiser heeft ervaren onvoldoende zwaarwegend is. De rechtbank onderkent dat er in Nigeria in het algemeen discriminatie van hiv-patiënten voor kan komen. Maar afgezien van eisers verklaring dat het personeel in het ziekenhuis tijdens de behandeling fysiek afstand hield, heeft eiser geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op persoonlijke ervaringen met discriminatie of stigmatisering. Eiser hield zijn ziekte in Nigeria verborgen en voelde zich daardoor geïsoleerd. Eisers stelling dat hij zijn ziekte in Nigeria verzweeg uit angst voor afwijzing of verstoting en dat daarom niet mag worden geconcludeerd dat hij geen stigmatisering heeft ondervonden, heeft de minister geen aanleiding hoeven geven voor een ander oordeel. Afgezien van zijn ervaringen in het ziekenhuis heeft hij namelijk geen concrete problemen ondervonden. Eisers ervaringen in het ziekenhuis en zijn gevoel van isolatie geven – hoe vervelend dit ook voor eiser moet zijn geweest – onvoldoende reden om te concluderen dat van een zodanige beperking van de bestaansmogelijkheden sprake was, dat het functioneren op maatschappelijk en sociaal gebied objectief bezien voor hem onmogelijk was. Eiser is behandeld voor zijn hiv-infectie en kon zich in Nigeria staande houden. De door eiser ondervonden discriminatie, betekent niet dat hij zo ernstig wordt beperkt in zijn functioneren dat moet worden geoordeeld dat hij wordt vervolgd in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] .
Artikel 8 van het EVRM
6. Eiser voert aan hij in Nederland privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd en de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of eiser recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Op de zitting stelt de minister zich op het standpunt dat impliciet uit de besluitvorming volgt dat getoetst is aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank volgt dit niet. In het voornemen en in het bestreden besluit is namelijk niet gemotiveerd waarom aan eiser geen artikel 8 EVRM-vergunning wordt verleend. Dit betekent dat sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. [4] Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd. Hierna beoordeelt de rechtbank of zij de rechtsgevolgen van het besluit in stand kan laten.
6.2.
In het verweerschrift heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat, voor zover er privéleven kan worden aangenomen, er geen sprake is van inmenging in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De tijdelijke bescherming die eiseres op dit moment op grond van de RTB [5] heeft, maakt dat er op dit moment geen sprake is van een belemmering om het privéleven in Nederland uit te oefenen.
6.3.
De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat in dit geval geen schending van artikel 8 van het EVRM optreedt. Eiser heeft op dit moment tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Deze bescherming duurt in ieder geval tot en met 4 maart 2026. [6] Eiser hoeft tot die tijd Nederland niet te verlaten. De rechtbank overweegt dat de afwijzing van een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM, in zo’n geval niet tot gevolg heeft dat sprake is van in inmenging in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. [7] De gemachtigde van de minister heeft op de zitting opgemerkt dat het eiser uiteraard vrij staat om (vlak) voor afloop van de RTB een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM te doen.
6.4.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om de overige beroepsgronden over artikel 8 van het EVRM te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond gelet op overweging 6.1. van deze uitspraak. Er is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 20 januari 2025. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat het besluit van 20 januari 2025 feitelijk toch blijft gelden.
7.1.
Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 januari 2025;
  • laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 20 januari 2025 in stand;
  • veroordeelt de minister in de door eiser gemaakt proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.USDOS 2023 Country Report Nigeria, 23 april 2024 en Arise News, UN Tells Nigerian States to Domesticate HIV/AIDS Anti-Discrimination Act 2014, 5 maart 2024.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 3:2 en 3:46 Awb.
5.Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
6.Verlenging Richtlijn Tijdelijke Bescherming tot en met 4 maart 2026, nieuwsbericht op Rijksoverheid.nl, gepubliceerd op 25 juni 2024.
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1923).