In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 juli 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser, die hiv-positief is, heeft op 18 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 januari 2025 afgewezen, met de stelling dat de asielmotieven van de eiser niet voldoende zwaarwegend zijn voor vluchtelingschap. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de afwijzing van de asielaanvraag in stand gelaten. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan de eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM wordt verleend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing feitelijk blijft gelden. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.814,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de overheid bij asielbesluiten, vooral in gevallen waarin persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol spelen.