ECLI:NL:RVS:2024:1923

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
202401153/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning voor Oekraïense vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 23 januari 2024 een beroep van een Oekraïense vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling, een 85-jarige vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat zij tijdelijke bescherming geniet in Nederland en bij haar dochter en haar gezin woont. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 11 februari 2022 afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling op 7 februari 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de beoordeling van artikel 8 van het EVRM ondeugdelijk had gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van het besluit en de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen.

In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag zou leiden tot een inbreuk op het familie- en gezinsleven van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de tijdelijke bescherming die de vreemdeling geniet, geen belemmering vormt voor het uitoefenen van familie- en gezinsleven. De Afdeling volgde de staatssecretaris niet in zijn betoog over het ontbreken van procesbelang, maar concludeerde dat er geen sprake was van inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401153/1/V3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2024 in zaak nr. NL23.6881 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is een 85-jarige Oekraïense vrouw die tijdelijke bescherming geniet in Nederland volgens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Zij woont in Nederland bij haar dochter en haar gezin, die allemaal de Nederlandse nationaliteit hebben. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om haar een reguliere verblijfsvergunning te verlenen zodat zij familie- en gezinsleven met hen kan blijven uitoefenen (artikel 8 van het EVRM). Het verblijfsrecht dat zij op dit moment heeft in Nederland is daarvoor volgens haar onvoldoende, omdat dit verblijfsrecht slechts tijdelijk van aard is. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris de artikel 8 van het EVRM-beoordeling op verschillende punten ondeugdelijk gemotiveerd. Zij heeft het beroep van de vreemdeling om die reden gegrond verklaard.
2.       In zijn eerste grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de afwijzing van de aanvraag in dit geval niet tot gevolg heeft dat de vreemdeling van haar dochter en haar gezin wordt gescheiden, waardoor al daarom geen sprake is van een inbreuk op het familie- en gezinsleven. De Afdeling volgt de staatssecretaris daarbij echter niet in zijn betoog dat de rechtbank gelet daarop ten onrechte procesbelang heeft aangenomen. Dat betoog baseert de staatssecretaris op de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1060, onder 4.2, maar die uitspraak gaat juist over de inhoud van de artikel 8 van het EVRM-beoordeling en niet over het ontbreken van procesbelang. Uit die uitspraak volgt wel dat in de nu voorliggende situatie geen schending van artikel 8 van het EVRM optreedt, omdat de tijdelijke bescherming die de vreemdeling op dit moment geniet niet van een belemmering getuigt om het familie- en gezinsleven uit te oefenen. Artikel 8 van het EVRM strekt ook niet zo ver dat het een aanvrager recht geeft op een bepaald type verblijfsvergunning. Er is daarom geen sprake van inmenging als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2024 in zaak nr. NL23.6881;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
873