6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging en vernieling door met een vuurwapen op een woning te schieten. Achter de voordeur van die woning is op de vloer, tussen de voordeurmat en de trap naar de volgende woonlaag, een projectiel aangetroffen. Dat de bewoners op het moment van de beschieting niet thuis waren, is niet aan de verdachte te danken. De beschieting had ook heel anders kunnen aflopen. De verdachte heeft een onmisbare rol in het schietincident vervuld. Hij is degene geweest die de schutter heeft geregeld, het contact onderhield met de persoon die het wapen leverde en instructies gaf, die aanwezig was bij de overdracht van het wapen aan de schutter en die de schutter vervolgens met dat wapen in zijn (verdachtes) auto heeft vervoerd naar de plaats delict. Daarbij heeft de verdachte samen met de medeverdachte ook het wapen dat bij het schietincident is gebruikt voorhanden gehad.
Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. In Alphen aan den Rijn hebben in korte tijd meerdere (schiet)incidenten plaatsgevonden. Deze lijken te maken te hebben met een conflict in het drugscircuit, waarbij als pressiemiddel aanslagen of bedreigingen worden gepleegd tegen mensen die niets met het conflict te maken hebben. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte hierin een rol heeft gespeeld.
De verdachte heeft niet stilgestaan bij de vraag hoe traumatiserend de beschieting van een woning voor de bewoners en omwonenden daarvan kan zijn. Hij heeft alleen gedacht aan zijn eigen (geldelijke) gewin en de rechtbank vindt het ernstig dat de verdachte puur en alleen voor het geld bereid is geweest om deze ernstige strafbare feiten te plegen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte vanwege financiële problemen is ingegaan op verkeerde voorstellen van ‘nieuwe’ vrienden die hij als betrouwbaar beschouwde, maar die achteraf verkeerde intenties hadden. De verdachte zou zijn bedreigd en afgeperst, hetgeen hem heeft doen besluiten om het onderhavige delict te plegen. De rechtbank acht dit onvoldoende concreet uit het dossier naar voren komen en zal daar geen rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
StrafbladDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 december 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachteDe rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
25 maart 2025, waaruit volgt dat het sociaal netwerk en psychosociaal functioneren van de verdachte als criminogene factoren worden aangemerkt. De recidivekans wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie en een locatieverbod (met elektronische monitoring) aan hem op te leggen.
De op te leggen strafDe rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte 8 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeld. De rechtbank heeft ten aanzien van de overige feiten aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. Voor soortgelijke bedreigingen worden in de regel forse gevangenisstraffen opgelegd. De rechtbank betrekt in de strafmaat ook dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 sprake is van eendaadse samenloop.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De noodzaak van een locatieverbod is de rechtbank niet gebleken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Afwijzing verzoek opheffing dan wel schorsing voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de redenen die tot de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid ook thans nog aanwezig zijn. De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat de persoonlijke belangen van de verdachte bij een schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment niet zwaarder wegen dan de strafvorderlijke belangen bij ononderbroken voorzetting van de vrijheidsbeneming.