ECLI:NL:RBDHA:2025:12601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
09/255002-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op drie maanden oude baby door vader met voorwaardelijk opzet

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van de doodslag op zijn drie maanden oude zoontje. De verdachte had verklaard dat zijn zoontje zich had verslikt tijdens het drinken van melk, maar de rechtbank oordeelde op basis van deskundigenrapportages dat de letsels van de baby niet konden worden verklaard door verslikking. De rechtbank wees het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis af en verklaarde de verdachte schuldig aan doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 20.255,- toegewezen aan de moeder van het slachtoffer, met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het letsel aan zijn zoontje had toegebracht door hevig schudden en/of geweld, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het kind. De zaak heeft veel impact gehad op de betrokkenen, met name de moeder van het slachtoffer, die onherstelbaar leed heeft geleden door het verlies van haar kind.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/255002-24
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Tegenspraak
Omdat de verdachte niet of onvoldoende Nederlands beheerst, is hij tijdens het onderzoek op de terechtzitting bijgestaan door een beëdigd tolk Duits. Wat daar is besproken of voorgelezen heeft de tolk voor de verdachte vertolkt.
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1983 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 november 2024, 14 februari 2025, 21 maart 2025, 8 mei 2025 (alle pro forma), 19 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 16 juli 2025 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Schaddelee, waarnemend voor mr. C.C. Polat, naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting zijn ook de benadeelde partij, [de moeder] , en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. S. Lennips (waarnemend voor mr. E.M. Keulen), aanwezig.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) (geboren op [geboortedatum 2] 2024) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door één of meerdere malen
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) te schudden, althans (met kracht) heen en weer te bewegen (waarbij het hoofd van die [slachtoffer] voor- en achterwaartse en/of draaiende bewegingen maakte) en/of
- anderszins hevig geweld en/of een forse krachtinwerking op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Op 5 augustus 2024 om 06.13 uur liep de verdachte met [slachtoffer] , zijn zoon, een baby van op dat moment drie maanden oud en één van een tweeling, naar de receptie van een hotel in [stadsdeel] waar zij op dat moment verbleven. Hij vroeg om hulp. Toevallig reed er net een ambulance langs en [slachtoffer] is daar naar toe gebracht. De verdachte vertelde het ambulancepersoneel dat [slachtoffer] zich had verslikt tijdens het drinken uit de fles. [slachtoffer] was bleek en ademde niet. Hij is gereanimeerd en met een hartslag naar het [naam ziekenhuis] in [plaats 2] gebracht. Daar werd geconstateerd dat [slachtoffer] in een diep comateuze toestand was.
In het ziekenhuis werd na onderzoek gezien dat [slachtoffer] onder andere subdurale bloedingen onder het harde hersenvlies in het hoofd en retinabloedingen in het netvlies van beide ogen had. Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (hierna: LECK) werd ingeschakeld en kwam op 8 augustus 2024 met een rapportage. Daarnaast werd er een melding bij Veilig Thuis gedaan en de politie ingelicht. Gelet op de aard en ernst van het letsel bij [slachtoffer] , in combinatie met het ontbreken van een passende verklaring voor de oorzaak daarvan, is een strafrechtelijk onderzoek gestart. De verdachte en zijn vrouw [de moeder] zijn aangehouden op 8 augustus 2024. [de moeder] werd op 20 augustus 2024 in vrijheid gesteld nadat uit onderzoek was gebleken dat zij die nacht en ochtend niet bij [slachtoffer] op de hotelkamer was geweest; zij sliep met haar oudere dochter op een andere kamer. De verdachte zit sinds 8 augustus 2024 gedetineerd.
Nadat [slachtoffer] ongeveer een maand heeft verbleven in het ziekenhuis werd besloten zijn behandeling te staken. [slachtoffer] is op 6 september 2024 overleden.
Op 8 september 2024 is door de forensisch patholoog een gerechtelijke sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . In het definitieve pathologische rapport van 13 januari 2025 staat het volgende vermeld. Het lichaam van [slachtoffer] toonde een normale ontwikkeling en er zijn geen aanwijzingen voor aangeboren afwijkingen. De volgende letsels zijn waargenomen.
  • [slachtoffer] had een bloeduitstorting in het hoofd onder het harde hersenvlies (een zogenoemde subdurale bloeding). Onder het harde hersenvlies (subduraal) beiderzijds (links meer dan rechts) was sprake van een bloederige vochtcollectie.
  • [slachtoffer] had tevens een bloeduitstorting tussen het schedeldak en het schedelhuis (een zogenoemde subgaleale bloeding). Onder het buitenste vlies van het schedeldak (subgaleaal) links-achterwaarts, werd een bloeduitstorting gezien van circa 5 x 3,5 cm.
  • In beide ogen van [slachtoffer] zijn netvliesbloedingen geconstateerd (zogenoemde retinabloedingen). Het ging om uitgebreide bloedingen in meerdere lagen van het netvlies. Ook zijn er in beide ogen resten van bloeduitstortingen aangetroffen en is in het rechteroog een glasvochtbloeding geconstateerd.
In deze strafzaak moet de rechtbank beoordelen of de verdachte dit letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt en of hij dat met opzet heeft gedaan.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – nader ingaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage 1de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De lichamelijke staat van [slachtoffer] in de nacht en vroege ochtend van 5 augustus 2024?
De verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat zijn vrouw op 5 augustus 2024 tussen 00.30 uur en 01.30 uur voor het laatst voeding heeft gegeven aan [slachtoffer] en zijn tweelingzusje [naam] . Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier dat er toen iets mis was met [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] omstreeks 01.30 uur in normale doen was.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie op 10 en 11 augustus 2024 verklaard dat [slachtoffer] na het voeden door zijn vrouw ongeveer 4 of 5 uur geslapen heeft. Op grond van zijn verklaring stelt de rechtbank voorts vast dat op 5 augustus 2024 om iets voor 06.00 uur [naam] wakker werd, omdat zij honger had. Uit de verklaring van de verdachte en zijn telefoongegevens blijkt verder dat hij om 05.59 uur zijn vrouw heeft gebeld om te vragen of zij hem kon helpen met het voeden van de tweeling. Hij kreeg geen gehoor, heeft een fles melk klaargemaakt en [naam] de fles gegeven. Vervolgens werd [slachtoffer] wakker en heeft de verdachte ook hem gevoed.
Over de staat van [slachtoffer] toen hij omstreeks 06.00 uur wakker werd, heeft de verdachte bij de politie op 10 en 11 augustus 2024 verklaard dat de ogen van [slachtoffer] open en duidelijk waren en dat hij huilde op de manier waarop hij huilt als hij honger heeft, [slachtoffer] heeft op een normale manier ongeveer tien slokjes van de melk genomen, met de hevigheid die hij aan de dag legt als hij honger heeft. Op de terechtzitting van 19 juni 2025 is de verdachte daar op teruggekomen en heeft hij verklaard dat [slachtoffer] vóór het drinken al bleek was, maar een paar slokken nam en zijn ogen half open had. De rechtbank gaat echter uit van de eerder afgelegde verklaringen van de verdachte bij de politie, nu die zijn afgelegd kort na 5 augustus 2024 en het gebeuren de verdachte toen nog vers in het geheugen stond. De rechtbank stelt dan ook vast dat [slachtoffer] omstreeks 05.59 uur in normale doen was en dat zijn lichamelijke staat goed was.
Wie was er op de hotelkamer bij [slachtoffer] ?
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij vanaf 01.30 uur alleen op de hotelkamer was met [slachtoffer] en zijn tweelingzusje [naam] . Zijn vrouw sliep in een andere hotelkamer met haar 13-jarige dochter. Uit het opsporingsonderzoek zijn geen aanknopingspunten gebleken die wijzen op een andere situatie. De rechtbank stelt vast dat er na 01.30 uur niemand anders bij [slachtoffer] en [naam] is geweest dan de verdachte.
Wanneer is de noodsituatie ontstaan?
De rechtbank gaat er als gezegd vanuit dat [slachtoffer] omstreeks 05.59 uur nog normaal functioneerde. De verdachte liep om 06.13 uur naar de receptie van het hotel om hulp te vragen. Kort daarna is in de op dat moment toevallig aanwezige ambulance de reanimatie gestart. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] om 06.13 uur in een klinische noodsituatie verkeerde.
Uit de bevindingen van de forensisch patholoog in bovengenoemd rapport concludeert de rechtbank dat het incident dat de klinische noodsituatie heeft veroorzaakt, zich heeft voorgedaan kort voordat de medische noodsituatie zich voordeed.
Op basis van voorgaande tijdslijn en de bevindingen van de forensisch patholoog, stelt de rechtbank vast dat de klinische noodtoestand van [slachtoffer] tussen 05.59 uur en 06.13 uur is ontstaan, toen de verdachte alleen met hem en zijn zusje op de hotelkamer aanwezig was.
Hoe is de klinische noodtoestand van [slachtoffer] veroorzaakt?
- Conclusies van de deskundigen
De forensisch patholoog stelt in bovengenoemd rapport vast dat de letsels niet kunnen worden toegeschreven aan medische oorzaken. Volgens de forensisch patholoog kunnen de letsels van [slachtoffer] alleen door trauma worden veroorzaakt. De forensisch patholoog maakt een onderscheid tussen accidenteel hoog-energetisch trauma en toegebracht ernstig hoofdtrauma (Abusive Head Trauma (AHT)). Accidentele oorzaken kunnen zijn een val van de trap, een vrije val van hoogte (1,5-2 meter) of een val van een hard voorwerp op het hoofd. Niet-accidenteel letsel of hoofdtrauma, oftewel AHT, is toegebracht hoofdtrauma door stomp (botsend) geweld op het hoofd (slaan, stompen, comprimeren, al of niet met/tegen structuren of voorwerpen), ernstig schudtrauma van het hoofd, door hevig en repeterend heen en weer (voor- en achterwaarts) en soms ook zijwaarts geschud. De hoofdletsels van [slachtoffer] wijzen eerder op toegebracht ernstig hoofdtrauma dan op accidenteel hoog-energetisch trauma. Korte tijd voor 5 augustus 2024 is er sprake geweest van één ernstig incident dat ernstig hoofdtrauma heeft veroorzaakt en tot de klinische (medische) noodsituatie en uiteindelijk overlijden van [slachtoffer] heeft geleid.
In de LOEF-rapportage (Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau) van 11 november 2024 wordt nadere duiding en interpretatie gegeven aan de letsels en medische bevindingen die zijn aangetroffen bij [slachtoffer] . Daarbij worden het bewustzijnsverlies, de epileptische aanvallen in het ziekenhuis, de subdurale bloedingen, een subgaleale bloeding en netvliesbloedingen betrokken. Volgens de deskundigen zijn er geen aanwijzingen voor een medische oorzaak of voor het ontstaan van het letsel bij de geboorte. De combinatie van letsels is waarschijnlijker onder de hypothese van niet-accidenteel letsel dan onder de hypothese van letsel dat accidenteel is ontstaan.
- Verslik-scenario van de verdachte
De verdachte heeft vanaf 5 augustus 2024 verklaard dat [slachtoffer] zich heeft verslikt tijdens het drinken van de melk. Hij heeft toen [slachtoffer] op de rug geklopt en met beide handen voor zich gehouden. De verdediging heeft aangevoerd dat het verslikken het letsel van [slachtoffer] kan verklaren en er geen sprake is van een geweldshandeling door de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. De deskundigen van de LOEF-rapportage stellen dat verslikking geen verklaring kan zijn voor het ontstaan van het letsel zoals dit bij [slachtoffer] is beschreven. Bij verslikking wordt verwacht dat er puntbloedingen ontstaan op de huid of in de slijmvliezen, als gevolg van de druk die bij verslikking in het hoofd en/of hoog in de borst ontstaat. Die verschijnselen die zouden passen bij verslikken zijn bij [slachtoffer] niet geconstateerd. Ook beschrijven de deskundigen dat bij een kort tijdsbestek van zuurstoftekort door verslikken geen netvliesbloedingen, geen subgaleale en/of subdurale bloedingen kunnen ontstaan. De bij [slachtoffer] aangetroffen letsels kunnen volgens de deskundigen dus niet verklaard worden door een kort moment van zuurstoftekort door verslikken.
De rechtbank neemt de conclusies van het LOEF over en maakt die tot de hare. Het letsel van [slachtoffer] kan hij niet hebben opgelopen door verslikken. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit door het verdediging gevoerde verweer.
- Conclusie van de rechtbank
Voor de combinatie van bevindingen zoals bij [slachtoffer] aangetroffen, is volgens de deskundigen alleen ernstig hoofdtrauma een verklaring. Daaronder wordt verstaan hevig schudtrauma (acceleratie-deceleratie-impacttrauma op het hoofd), hevig stomp botsend geweld op het hoofd met
point of impactop de plek waar de subgaleale bloeding gevonden is, of een combinatie van schudden en hevig stomp botsend geweld. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de combinatie van letsels bij [slachtoffer] waarschijnlijker is ontstaan door niet-accidenteel (toegebracht) letsel dan door accidenteel letsel. De deskundigen van het LOEF hebben daarnaast verschillende hypotheses tegen elkaar afgewogen, waaronder de hypothese van verslikking/verstikking, heftig schudden en het kloppen op de rug van een baby door een volwassene. De combinatie van letsels is veel waarschijnlijker onder de hypothese van heftig schudden dan onder de hypothese van verslikking/verstikking. De combinatie van letsels is ook veel waarschijnlijker onder de hypothese van heftig schudden dan onder de hypothese van verzorgingshandelingen.
Op grond van de bevindingen van de forensisch patholoog en de deskundigen van het LOEF stelt de rechtbank vast dat het letsel niet veroorzaakt is door een ongeluk (accident). Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel aan [slachtoffer] toegebracht op 5 augustus 2024 tussen 05.59 uur en 06.13 uur door hevig schudden, uitoefening van hevig stomp botsend geweld op het hoofd, of een combinatie van beiden.
Wie heeft het letsel toegebracht?
Nu de verdachte met [slachtoffer] en [naam] alleen op de hotelkamer was en geen aannemelijke verklaring heeft gegeven ten aanzien van het letsel, stelt de rechtbank op basis van het voorgaande vast dat de verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht door hem te schudden en/of hevig stomp botsend geweld op zijn hoofd uit te oefenen, wat heeft geleid tot het latere overlijden van [slachtoffer] .
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] ?
Om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van [slachtoffer] was gericht. Het is niet vast komen te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat er geen sprake is van vol opzet op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Hoewel onduidelijk is gebleven welke handelingen de verdachte precies heeft verricht, wijst het door de deskundigen beschreven letsel van [slachtoffer] op krachtig schudden, het toepassen van forse stomp botsend geweld tegen het hoofd, of een combinatie van beiden. Het toegebracht letsel was dermate ernstig dat [slachtoffer] is overleden. De kans dat een baby van drie maanden oud als gevolg van dergelijke handelingen overlijdt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Omstanders zouden deze handelingen direct als gevaarlijk voor een baby herkennen. Het handelen van de verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] , dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 augustus 2024 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) (geboren op [geboortedatum 2] 2024) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) te schudden, althans (met kracht) heen en weer te bewegen (waarbij het hoofd van die [slachtoffer] voor- en achterwaartse en/of draaiende bewegingen maakte) en/of
- anderszins hevig geweld en/of een forse krachtinwerking op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn zoon [slachtoffer] , een baby van drie maanden oud. Hoewel niet duidelijk is geworden hoe het dodelijk letsel aan het hoofdje van [slachtoffer] precies is ontstaan, staat op basis van dit letsel vast dat de verdachte daarvoor aanzienlijk geweld moet hebben toegepast. De verdachte heeft zijn zoontje, een weerloze baby, die in elk opzicht volledig afhankelijk was van zijn ouders, op een gewelddadige wijze het meest fundamentele recht – het recht op leven – ontnomen.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft bij zijn moeder onherstelbaar leed en verdriet teweeggebracht, zoals mede blijkt uit de slachtofferverklaring die zijn moeder ter zitting heeft voorgelezen. Datzelfde geldt voor het tweelingzusje van [slachtoffer] en het halfzusje, die verder moeten zonder hun broertje. De verdachte zal zelf ook moeten leven met het verlies van zijn eigen zoon.
De doodslag op een drie maanden oude baby, is een feit dat in de maatschappij gevoelens van verdriet en verontwaardiging met zich brengt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten in Nederland.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage over de verdachte van 10 juni 2025. De psycholoog die de verdachte heeft onderzocht, heeft geen aanwijzingen gevonden voor een psychische stoornis bij de verdachte. Hij beschikt over intellectuele capaciteiten die op (ruim) bovengemiddeld niveau liggen. Er is geen sprake van psychiatrische problematiek noch van ontwikkelingsstoornissen en er zijn geen aanwijzingen voor middelen gerelateerde problematiek.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij vergelijkbare jurisprudentie. Het aan iemand opzettelijk het leven ontnemen rechtvaardigt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding, als uit speciaal en generaal preventief oogpunt. In de regel wordt door deze rechtbank voor een voltooide doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd binnen de bandbreedte van acht tot twaalf jaar. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit in de onderhavige zaak, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. In dit geval komt de rechtbank tot een lagere straf dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat zij in strafverminderende zin heeft meegewogen dat de verdachte direct hulp heeft gezocht voor [slachtoffer] en dat de verdachte al zwaar gestraft is, doordat hij zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen zijn zoon is overleden.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het door de raadsvrouw gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggen, nog steeds aan de orde. Gelet op de aard en ernst van het feit is de twaalfjaarsgrond onverkort aanwezig en zou het de rechtsorde schokken als de verdachte nu op vrije voeten zou komen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[de moeder] , de moeder van [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.754,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 754,- aan materiële schade (€ 255,- verblijfskosten Ronald McDonald Huis, € 184,80 reiskosten en € 314,20 verblijfskosten) en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van materiële schade af te wijzen, omdat de gevorderde kosten volgens de officier van justitie proceskosten zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank komen de (reis)kosten voor het bezoeken van [slachtoffer] in het ziekenhuis voor vergoeding in aanmerking. Het gaat om kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het bezoek aan [slachtoffer] in het kader van zijn destijds gehoopte herstel en die in dat kader noodzakelijk waren. Zulke kosten zijn rechtstreeks veroorzaakt door het strafbare feit, en komen daarom als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2126). De rechtbank zal de post voor zover de vordering betrekking op het verblijf in het Ronald McDonald Huis (€ 255,-) dus toewijzen, aangezien [de moeder] in de periode van 5 augustus tot 8 augustus 2024 en de periode van 25 augustus tot 7 september 2024 verbleef in het Ronald McDonald Huis, zodat zij [slachtoffer] kon bezoeken in het [naam ziekenhuis] .
De reiskosten voor de reis met de auto van Duitsland naar Nederland voor de terechtzitting (€ 184,80) en verblijfskosten voor een hotelovernachting de nacht voor de terechtzitting (€ 314,20) komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten vallen onder de proceskosten. Proceskosten zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade. De rechtbank zal deze posten niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van het handelen van de verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] , tot de kring van gerechtigden behoort en aldus een wettelijk recht heeft op vergoeding van affectieschade. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade dan ook toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.255,-, bestaande uit € 255,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 augustus 2024, de dag vanaf wanneer de schade is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.255,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [de moeder] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 20.255,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [de moeder] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.255,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [de moeder] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 136 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Kettenis en mr. S.A.E. Tesson, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.