In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 8 april 2025 opgelegd en de rechtbank diende te beoordelen of het voortduren van deze maatregel rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de eiser, die heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn vertrek, mits zijn aanvraag voor een laissez-passer wordt ingewilligd. De rechtbank oordeelt dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn en dat de minister geen aanleiding heeft gezien om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.