ECLI:NL:RBDHA:2025:12413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 4 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 17 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat er problemen zijn met de opvang van asielzoekers in Spanje en dat hij vreest voor discriminatie vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank overweegt echter dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die tot onevenredige hardheid zouden leiden. De rechtbank wijst erop dat de stellingen van eiser onvoldoende zijn onderbouwd en dat hij niet heeft aangetoond dat klagen in Spanje niet mogelijk of zinloos is. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers en is op 20 juni 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.25044
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, D.K. Ehigiene als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Goede procesorde
5. De avond voor de zitting (op 16 juni 2025 om 18:14 uur) heeft de gemachtigde van eiser een nadere toelichting en nieuwe bronnen in het dossier geüpload. De rechtbank betrekt deze documenten niet bij haar oordeel vanwege strijd met de goede procesorde. Gelet op dit late tijdstip heeft de gemachtigde van de minister niet de beschikking gehad over deze stukken (het duurt even voordat die in het systeem van de IND zichtbaar zijn) en
heeft daarop dus niet kunnen reageren. Op de zitting heeft de rechtbank gevraagd om een verklaring voor het laat indienen. De gemachtigde gaf aan dat verondersteld wordt dat deze bronnen algemeen bekend zijn bij de minister. Dit verklaart niet waarom de nadere toelichting met bronnen pas op de avond voor de zitting zijn ingestuurd. De rechtbank vindt het bovendien onwenselijk dat de behandeling van de zaak vertraging oploopt door de minister alsnog in de gelegenheid te stellen op de stukken te reageren.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er problemen zijn met de opvang van asielzoekers in Spanje. Eiser wijst daartoe op de inbreukprocedure1 die de Europese Commissie tegen Spanje is gestart wegens het niet volledig conform implementeren van alle bepalingen van de Opvangrichtlijn.2 Tot slot, vreest eiser voor discriminatie in Spanje vanwege zijn seksuele geaardheid. Volgens algemene rapporten hebben LHBTQI+-personen in Spanje structureel te maken met discriminatie. Eiser heeft zelf ook discriminatie ondervonden in Spanje.
8. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van Spanje heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit nog geoordeeld in haar uitspraken van 27 juli 20233 en 24 juni 2024.4 De Afdeling is in haar uitspraak van 24 juni 2024 ingegaan op de opvangomstandigheden in Spanje en heeft geoordeeld dat deze niet zodanig zijn dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van
1. INFR(2022)2158.
2 Richtlijn 2013/33/EU tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.
artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest bereiken. In deze Afdelingsuitspraken is weliswaar niet het meest recente AIDA-rapport, update 2024, meegewogen, maar door de gemachtigde van eiser is op zitting ook bevestigd dat deze inhoudelijk vrijwel niet verschilt van het eerdere AIDA-rapport, update 2023. De rechtbank ziet daarin ook geen aanleiding om anders te oordelen. Ook het feit dat door de Europese commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is gestart leidt niet tot de conclusie dat niet (meer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze inbreukprocedure is gestart wegens het mogelijk niet volledig omzetten van alle bepalingen van de Opvangrichtlijn. Het is echter niet gebleken welke gebreken in de implementatie van de Opvangrichtlijn aanleiding zijn voor het starten van deze inbreukprocedure. Daar komt bij dat de Europese Commissie de Spaanse autoriteit de gelegenheid heeft gegeven om de gestelde gebrekkige implementatie van de Opvangrichtlijn te herstellen.
10. Voor wat betreft eisers standpunt dat hij in Spanje met discriminatie te maken heeft gehad, stelt de rechtbank vast dat eiser zijn stellingen niet met stukken heeft onderbouwd. Ook op de zitting heeft eiser desgevraagd niet kunnen toelichten dat en op welke manier hij is gediscrimineerd in Spanje vanwege zijn geaardheid. Dat uit algemene bronnen volgt dat er sprake is van discriminatie jegens LHBTQI+ is onvoldoende om te kunnen spreken van stelselmatige, wetmatige discriminatie tegen hen waartegen de Spaanse autoriteiten geen enkele bescherming kunnen bieden of waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Eiser kan bij voorkomende problemen de Spaanse (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Spanje benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

11. Eiser voert verder aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, vanwege eisers seksuele geaardheid en zijn vrees voor discriminatie in Spanje.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. De verklaringen van eiser zijn onvoldoende en reeds betrokken bij de vraag of er voor Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.