In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 25 juli 2024, waarin is vastgesteld dat het mvv-vereiste voor Turkse staatsburgers gerechtvaardigd is.
Eiser had zijn aanvraag ingediend op 18 oktober 2022, maar deze werd door verweerder afgewezen met een primair besluit op 15 mei 2023. Na bezwaar bleef verweerder bij de afwijzing. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 mei 2025, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het Turks associatierecht en dat de aanscherping van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.