ECLI:NL:RBDHA:2025:12268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser en zijn dochter in het kader van vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juli 2025, wordt de asielaanvraag van eiser en zijn minderjarige dochter behandeld. Eiser had op 25 oktober 2022 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, mede ten behoeve van zijn jongste dochter. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 2 april 2025 niet-ontvankelijk verklaard, met als argument dat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen waren ten opzichte van eerdere procedures. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat de besluiten van de minister in stand kunnen blijven. De rechtbank stelt vast dat de vrees van eiser voor besnijdenis van zijn dochters bij terugkeer naar Nigeria niet geloofwaardig is, en dat de enkele geboorte van de jongste dochter niet voldoende is om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat er geen zelfstandige asielmotieven zijn voor de dochter en dat de minister terecht de asielaanvraag van eiseres als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16305

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

mede ten behoeve van zijn minderjarige dochter
[eiseres] ,
V-nummers: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] en over de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van zijn minderjarige dochter. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van eisers asielaanvraag en de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van zijn minderjarige dochter.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de besluiten in stand kunnen blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 21 april 2021 heeft de minister de aanvraag van eiser van 4 februari 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van 21 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:15906) heeft de rechtbank het beroep daartegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 juni 2021 (202103456/1/V3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak bevestigd. Het besluit van 21 april 2021 staat daarmee in rechte vast.
3. Eiser heeft op 25 oktober 2022 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De aanvraag is mede gedaan ten behoeve van zijn jongste dochter, geboren op [geboortedatum] De minister heeft met het bestreden besluit van 2 april 2025 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder d, van de Vw 2000. De aanvraag van eisers dochter is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025, tegelijk met de beroepszaak van zijn partner [2] op zitting behandeld. Ook zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende deze beroepen [3] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst vreest voor besnijdenis van zijn dochters. Eiser heeft in dit verband verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021, landeninformatie van helpdesk Vluchtelingenwerk van 1 februari 2022 over FGM en naar een uitspraak van het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 1 februari 2022 CCPR/C/133/D/2796/2016.
Het bestreden besluit van 2 april 2025
5. Volgens de minister heeft eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aangevoerd ten opzichte van zijn eerdere procedure. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. In het besluit van 21 april 2021 - dat in rechte vaststaat - is reeds geoordeeld dat het niet geloofwaardig is dat eisers dochter, geboren op 14 maart 2020, zal worden besneden bij terugkeer. Uit eisers verklaringen bleek toen niet dat er enige vorm van dreiging vanuit Nigeria aanwezig was voor vrouwenbesnijdenis van zijn dochters, omdat eiser en zijn echtgenote tegen besnijdenis zijn en er geen contact meer was met eisers familie. De minister neemt nog steeds aan dat eiser zijn dochters kan beschermen tegen de eventuele druk van buitenaf om zijn dochters te laten besnijden. De enkele geboorte van de jongste dochter is weliswaar een nieuw element of bevinding, maar kan niet relevant zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag omdat om dezelfde redenen als bij de oudste dochters niet geloofwaardig wordt geacht dat zij bij terugkeer zal worden besneden. De minister heeft eveneens verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van januari 2023 waaruit onder meer blijkt dat de vader de belangrijkste persoon is die beslist of zijn dochter wordt besneden. De verwijzing door eiser naar de uitspraak van het mensenrechtencomité maakt het standpunt van de minister niet anders nu deze uitspraak over een andere casus gaat. De asielaanvraag van de jongste dochter is ongegrond verklaard. Niet gebleken is van zelfstandige asielmotieven, anders dan de door eiser geuite vrees voor vrouwenbesnijdenis, die niet geloofwaardig is geacht. De jongste dochter heeft evenmin uitstel van vertrek gekregen om medische redenen en ze heeft geen reguliere verblijfsvergunning gekregen.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geding is dat er sprake is van een opvolgende asielaanvraag door eiser. Ter toetsing ligt daarom ten eerste voor of er sprake is van nieuwe elementen en bevindingen in het asielrelaas. Ten tweede is de vraag of een nieuw element of bevinding relevant is. Pas als een element of bevinding door beide fasen komt, wordt de aanvraag inhoudelijk beoordeeld.
Relevante nieuwe elementen of bevindingen
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest dat zijn dochters zullen worden besneden bij terugkeer in Nigeria. De informatie die eiser heeft ingebracht ten behoeve van zijn opvolgende aanvraag is niet eerder door de minister betrokken bij de beoordeling. Eiser heeft in de zienswijze gewezen op meerdere bronnen waaruit blijkt dat meisjes nog steeds worden besneden, ondanks het feit dat de ouders tegen zijn. Bij eisers stam behoort het nog steeds tot de traditie om meisjes te besnijden. Eiser is van mening dat er sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant zijn.
7.1.
De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er sprake is van een nieuw element of bevinding (geboorte dochter), maar dat dat niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Het uitgangspunt is dat in de vorige asielprocedure
- waarvan de uitkomst in rechte vaststaat - geen gronden zijn aangevoerd tegen het niet geloofwaardig achten van het door eiser gestelde dat zijn dochter bij terugkeer zal worden besneden. Hoewel besnijdenis nog steeds regelmatig voorkomt in Nigeria - hetgeen door de gemachtigde van de minister ter zitting ook is erkend en dit ook blijkt uit recente bronnen waar eiser in de zienswijze naar heeft verwezen - is dat op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat de (jongste) dochter van eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico op besnijdenis loopt. De rechtbank volgt de minister dat uit het algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023 blijkt dat niet iedere vrouw die terugkeert naar Nigeria zal worden onderworpen aan vrouwenbesnijdenis. De minister acht hierbij van belang dat in Nigeria in 2015 een wet is aangenomen die een landelijk verbod op vrouwenbesnijdenis introduceert. De minister benadrukt niet ten onrechte en onweersproken dat er sprake is van een dalende trend in het aantal gevallen van besnijdenis in Nigeria. Er zijn verschillende andere factoren die het risico van besnijdenis in een individueel geval vergroten of verkleinen, zoals de voorkeur van de ouders en overige familieleden. Uit het ambtsbericht volgt dat volgens verschillende bronnen de vader de belangrijkste persoon is die beslist of het meisje wordt besneden, gevolgd door de grootmoeder en daarna de moeder. Zowel eiser als zijn partner hebben verklaard dat zij niet willen dat hun dochters worden besneden. Uit de verklaringen van de partner van eiser blijkt dat zij ook niet is besneden omdat haar moeder dat niet wilde. Blijkens het ambtsbericht zijn er weliswaar gemeenschappen waar de (sociale) druk hoger kan liggen, maar uit deze passage blijkt niet dat ouders in dat geval geen weerstand kunnen of willen bieden. Het is aan eiser om zijn vrees te concretiseren en te individualiseren. De rechtbank volgt de minister dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt in dit verband voorts dat eiser niet aan de hand van concrete informatie heeft onderbouwd dat de stam waartoe hij behoort nog steeds vrouwenbesnijdenis toepast, ondanks het feit dat de ouders en grootmoeder daartegen zijn.
Extra asielmotief
8. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij een extra asielmotief naar voren heeft gebracht, namelijk de vrees die zijn partner heeft voor de mensenhandelaar in Nigeria. Eiser geeft toe dat hij – en zijn partner - dit asielmotief eerder naar voren hadden kunnen brengen dan in de zienswijze, maar dit laat onverlet dat het gedurende het proces van besluitvorming door zijn partner is aangevoerd zodat het ook betrokken dient te worden bij de beoordeling.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling en verwijst daarbij allereerst naar hetgeen zij daartoe heeft overwogen in de uitspraak van zijn partner (NL25.16298). De rechtbank stelt tevens vast dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag de gelegenheid heeft gekregen de feiten en omstandigheden naar voren te brengen die voor hem de reden vormen voor het opnieuw vragen van bescherming en dat hij niets heeft verklaard over de vrees die hij of zijn partner op dit punt heeft. Dit houdt tevens in dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze vrees niet behoeft te worden onderzocht en beoordeeld en er dus ook geen sprake is van een relevant nieuw element of bevinding. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Nu niet gebleken is van zelfstandige door eiseres aangevoerde asielmotieven, anders dan de door haar aangevoerde vrees voor besnijdenis bij terugkeer die niet geloofwaardig is geacht, heeft de minister de asielaanvraag van eiseres terecht afgewezen als ongegrond.
Hadden de medische omstandigheden bij de beoordeling van de aanvraag van de jongste dochter betrokken dienen te worden?
10. Namens de jongste dochter is aangevoerd dat haar moeder drager is van het
hiv-virus. Dat heeft ook gevolgen voor de jongste dochter. Het risico dat zij ook draagster is van het hiv-virus had onderzocht dienen te worden door de minister. Aan haar had uitstel van vertrek dienen te worden verleend.
10.1.
De rechtbank volgt niet de stelling dat de minister aanleiding moest zien om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 te verlenen. Namens de jongste dochter is voor het bestaan van haar medische problemen geen onderbouwing gegeven en verder is niet gebleken uit enige stukken dat sprake is van een medische behandeling die aan terugkeer naar Nigeria in de weg staat. Voorts is van belang dat pas in 2026 - als de jongste dochter 18 maanden oud is - kan worden vastgesteld of zij hiv heeft. De minister is dan ook niet gehouden om vooruit te lopen op de toekomstige onzekerheid over de uitkomst van dit onderzoek. De beroepsgrond slaagt aldus niet.

Conclusie en gevolgen

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De asielaanvraag van eiseres is terecht afgewezen als ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaak NL25.16298.
3.Zaak NL25.16306 en NL25.16299