ECLI:NL:RBDHA:2025:12223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor alleenstaande minderjarige vreemdeling met Iraakse nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025, wordt de weigering van de Minister van Asiel en Migratie om eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Iraakse afkomst, een verblijfsvergunning asiel of regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV) te verlenen, behandeld. Eiser heeft op 2 februari 2024 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd heeft op het standpunt gesteld dat eiser geen reëel risico loopt en dat de omstandigheden van de verblijfplaats van zijn ouders niet van betekenis zijn voor de vraag van adequate opvang. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de belangen van het kind en de actuele situatie in Irak. De rechtbank benadrukt dat de minister nader onderzoek moet doen naar de leefomstandigheden in het kamp waar eisers ouders verblijven, voordat hij kan concluderen dat terugkeer mogelijk is zonder risico op ernstige schade. De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de minister om eiser een verblijfsvergunning asiel dan wel een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV) te verlenen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Irak. Dat geldt evenzeer voor het standpunt dat de omstandigheden waar de ouders verblijven niet van betekenis zijn voor de vraag of sprake is van adequate opvang in de zin van het reguliere buitenschuldbeleid AMV. Eiser krijgt dus gelijk. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Aanvraag
2. Eiser heeft op 2 februari 2024 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verteld dat hij is geboren op [geboortedatum] dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat hij tot de
bevolkingsgroep der Yezidi behoort. Eiser heeft verteld dat hij is geboren in Dugure (Sinjar, Irak) en dat hij met zijn gezin op tweejarige leeftijd is vertrokken naar een vluchtelingenkamp in Zakho in de Koerdische Autonome Regio (KAR).
De omstandigheden in het kamp waren zeer slecht voor het hele gezin. Dat is de reden dat eiser in 2023 naar Nederland is gevlucht. Eiser is samen met zijn zus gereisd, zijn ouders zijn niet meegereisd. Zijn zus is in Duitsland bij haar man gebleven. Eiser heeft voorts verteld dat eisers familie inmiddels weer in Dugure woont, het dorp waar eisers ouders oorspronkelijk vandaan komen. Kort voor de zitting heeft de gemachtigde van eiser informatie overlegd, waaruit blijkt dat de ouders van eiser niet meer in het dorp in Dugure (Sinjar-regio), maar in een kamp in Derebur (KAR-regio) verblijven.
Bestreden besluit
3. De asielmotieven identiteit, nationaliteit en herkomst zijn door de minister geloofwaardig geacht. Dat eiser behoort tot de Yezidi leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat eiser als vluchteling in de zin van het Verdrag dient te worden aangemerkt. Uit eisers verklaringen is niet naar voren gekomen dat hij op grond van het behoren tot de Yezidi persoonlijk problemen heeft ondervonden. Eiser komt uit het gebied Dugure, dat onder Ninewa valt. In dit gebied is weliswaar sprake van een gewapend conflict, maar het willekeurig geweld is tevens gering. Er is sprake van de laagste 15c-gradatie. Bij terugkeer loopt eiser geen reëel risico op ernstige schade. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier dan wel voor uitstel van vertrek om medische redenen. Eiser heeft ook geen verblijfsvergunning regulier gekregen op grond van het buitenschuldbeleid AMV. Eiser heeft adequate opvang in zijn land van herkomst, omdat zijn ouders in Dugure wonen en hij telefonisch contact met hen heeft. Ook als eiser niet meer met zijn ouders in contact kan komen, dan is er volgens de minister in Irak nog steeds sprake van adequate opvang. Terugkeer naar het land van herkomst is dus mogelijk. Bovendien is het in eisers belang om terug te keren en daarmee in het belang van het kind zoals verwoord in artikel 3 van het IVRK [1] . Aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Tevens was ter zitting een tolk aanwezig. Eisers voogd van Nidos en de vader van eisers opvanggezin waren tevens aanwezig ter zitting.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat het vluchtelingschap geen onderdeel meer is van het geschil. Het beroep gaat daarom alleen over de vraag of eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] bij terugkeer naar Irak en of eiser toegang heeft tot adequate opvang.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Voor zover eiser betoogt dat het oude beleid moet worden toegepast.
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte bij WBV 2024/12 [3] de aanwijzing is komen te vervallen dat Yezidi’s uit de Sinjar regio als kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt. Voor zover eiser betoogt dat het oude beleid dient te worden toegepast overweegt de rechtbank als volgt.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat dit betoog er in de kern op neerkomt dat de minister een onjuist wettelijk toetsingskader heeft toegepast. Die vraag is van belang voor de risicobeoordeling, omdat daarbij centraal staat of eiser uit hoofde van zijn religie een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt.
In het oude beleid waren Yezidi’s aangemerkt als kwetsbare mindergroep (zie paragraaf C7/16.4.3 van de Vc 2000), maar in het nieuwe beleid zijn Yezidi’s niet aangewezen als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging of als risicoprofiel.
Voorop staat dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 2025 [4] . Dit uitgangspunt geldt ook voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. De minister heeft dan ook terecht de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe landgebonden beleid voor Irak getoetst. De beroepsgrond kan niet slagen.
Loopt eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade ?
9.1.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Irak, naar het kamp of het dorp, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft in de zienswijze naar voren gebracht dat het huis in Dugure waar zijn familie woont is vernield. Er zijn geen voorzieningen. Eiser heeft in de zienswijze naar voren gebracht dat zijn leven in gevaar komt bij terugkeer naar het kamp in de KAR en heeft gewezen op de heersende spanningen in de Sinjar regio. In beroep is dit standpunt herhaald en eiser heeft daarbij landeninformatie aangehaald die ingaat op de positie van Yezidi’s in de Sinjar regio. Eiser heeft een brief van Vluchtelingenwerk Nederland overgelegd waarin wordt verwezen naar verschillende bronnen.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de minister in het besluit een standpunt moet innemen over de vraag waarnaar eiser in Irak moet terugkeren, nu hij is gevlucht uit de Sinjar-regio en heeft aangevoerd en onderbouwd dat hij niet naar een vluchtelingenkamp in de KAR kan terugkeren. In het besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat juist het kamp waar eiser verbleef gesloten zal worden. Bovendien is dit volgens de minister ook niet meer relevant omdat eiser heeft verklaard dat zijn familie is teruggekeerd naar het dorp Dugure waar eiser en zijn familie vandaan komen Verder - aldus de minister - is uit bronnen gebleken dat terugkerende families juist daartoe gestimuleerd worden door de overheid met geld en basisartikelen en dat niet is gebleken dat er voor eisers familie geen toegang is tot basisvoorzieningen. Dat daartoe geen toegang zou zijn in het specifieke geval van eisers familie is niet nader onderbouwd. Evenmin is gebleken dat eiser zelf te maken heeft gehad met geweld. De rapporten waar eiser naar heeft verwezen zien op de algehele situatie.
9.3.
Kort voor de zitting is namens eiser een brief van eisers voogd van Nidos ingebracht. Daarin geeft zij haar standpunt weer ten aanzien van de stelling van de minister dat eiser terug kan keren naar Irak nu daar adequate opvang aanwezig is. Uit de brief blijkt tevens dat eisers voogd contact heeft gehad met eisers moeder en dat eisers ouders weer in een kamp verblijven in de KAR-regio, omdat het in Dugure niet meer veilig zou zijn. De levensomstandigheden in het kamp zijn blijkens de brief zeer slecht.
In het bestreden besluit heeft de minister logischerwijs getoetst aan de situatie in Sinjar, maar op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep ook rekening met de feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen. Uit de nieuwe informatie blijkt dat de ouders van eiser waarschijnlijk weer in een kamp in de KAR verblijven. Omdat de minister in het bestreden besluit heeft getoetst of eiser terug kan keren naar het dorp in Dugure, houdt het besluit geen stand. De minister moet nader onderzoek doen naar de situatie in het kamp. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat als de ouders van eiser inderdaad in het kamp verblijven, dit niets verandert aan de conclusie dat eiser terug kan keren naar zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat de minister e feitelijke situatie in het kamp in waarschijnlijk Derebur eerst nader moet onderzoeken alvorens de minister concludeert dat de situatie aldaar niet zodanig is dat terugkeer van eiser onmogelijk is. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat Nidos contact heeft gehad met de UNHCR om informatie te verkrijgen over de leefomstandigheden in Derebur en dat volgens de UNHCR het kamp waar eisers familie verblijft geen officieel erkend kamp is en er geen informatie is over de humanitaire omstandigheden in dat kamp. Ook van belang is dat uit het Algemeen Ambtsbericht Irak (AA Irak) van november 2023 blijkt dat in federaal Irak in de verslagperiode ongeveer 103.000 mensen in langdurige ontheemding in ‘informal sites’ verbleven. In heel Irak waren de meeste informal sites te vinden in de provincies Duhok (35%), Ninewa (18%) en Salaheddin (13%); het grootste deel van de populatie bevond zich in Anbar (27%), gevolgd door Duhok (21%) en Salaheddin (15%). De omstandigheden in de meer grootschalige, kampachtige informal sites verschilden, maar waren in verband met een gebrek aan publieke dienstverlening over het algemeen nog moeilijker dan de condities in formele ontheemdenkampen. Ontheemden op informele locaties hadden over het algemeen geen mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien, hadden regelmatig geen toegang tot voldoende water, sanitaire voorzieningen of andere essentiële diensten, en ontvingen beperkte of geen humanitaire hulp, zo is in het AA Irak aangegeven. De minister dient naar het oordeel van de rechtbank in te gaan op deze informatie ten aanzien van de omstandigheden in het kamp alvorens te kunnen stellen dat eiser kan terugkeren.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister nader onderzoek moet doen naar de plaats waarnaar eiser moet terugkeren en moet motiveren dat eiser bij terugkeer naar het kamp in Derebur (in het KAR-gebied) geen risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt daarom.
Beroepsgronden tegen de weigering van verblijfsvergunning buitenschuldbeleid AMV
10.1.
Eiser bestrijdt het standpunt dat er adequate opvang voor eiser in Irak is. Kort samengevat stelt eiser dat de minister alle individuele omstandigheden moet betrekken bij de beoordeling of sprake is van adequate opvang. Dat is door de minister niet onderzocht en niet betrokken in de beoordeling. Daarom kan de weigering om eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid AMV ook geen stand houden.
10.2.
De minister heeft een ambtshalve toets gedaan aan het reguliere buitenschuldbeleid AMV waarbij is uitgegaan van adequate opvang in Irak voor eiser, omdat zijn ouders daar nog verblijven en hij nog contact met ze heeft. Desondanks kan in het kader van terugkeer in een asielprocedure niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheden waarin eiser in het land van terugkeer kan worden opgevangen en de gestelde adequate opvang geeffectueerd dient te worden. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023 [5] en in de uitspraak van 18 september 2012 [6] waarin is geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag wat kan worden beschouwd als de plaats waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had, onder meer van belang is hoe lang en onder welke omstandigheden hij aldaar heeft verbleven. De zeer slechte leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp zijn wel degelijk van betekenis bij de risicobeoordeling van het land van terugkeer. De rechtbank verwijst in dit verband naar de in beroep overgelegde brief van Nidos. Dat eisers ouders een zorgplicht hebben en dat mogelijk sprake is van adequate opvang, betekent niet automatisch dat het verblijf bij die ouders ook verantwoord is en de adequate opvang van feitelijke betekenis is, nu bij de huidige stand van zaken nog steeds onvoldoende duidelijk is of de omstandigheden in het kamp verantwoord zijn. De minister had dan ook in deze situatie onderzoek moeten doen naar de leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp. Dat heeft de minister, zoals door eiser terecht is betoogd, ten onrechte niet gedaan. Gelet op de omstandigheid dat eiser vooraf aan zijn vertrek bij zijn ouders heeft verbleven in het vluchtelingenkamp en het feit hij nog steeds contact heeft met zijn ouders, valt naar het oordeel van de rechtbank evenmin in te zien dat eiser zal worden toegelaten tot een weeshuis in Irak en dat er in die zin adequate opvang is. Eiser is, zoals hij terecht opmerkt, immers geen wees.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Irak geen reëel risico op ernstige schade loopt. Dit geldt evenzeer voor het standpunt dat de omstandigheden van de verblijfplaats van de ouders niet van betekenis zijn voor de vraag van adequate opvang in de zin van het reguliere buitenschuld beleid AMV. Gelet hierop heeft de minister zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van het kind. Dit geeft aanleiding om het besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De minister heeft het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. De minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister krijgt hiervoor zes weken de tijd.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen nu de minister pas in de fase van beroep - kort voor de zitting - is geconfronteerd met nieuwe informatie en hij daar bij het nemen van het besluit geen rekening mee heeft kunnen houden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 juni 2024, nummer WBV 2024/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.ECLI:RBDHA:2025:1393