ECLI:NL:RBDHA:2025:12202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL23.9004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, van Iraakse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 32 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser kort na de bekendmaking van het bestreden besluit op 3 maart 2023 naar Irak is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, maar de eiser is niet verschenen. De rechtbank concludeert dat er geen rechtens te beschermen belang meer is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9004

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 3 maart 2023 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met terugwerkende kracht ingetrokken tot 16 juni 2016. Ook is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen op grond van artikel 34 in samenhang met artikel 32 van de Vw, en is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 20 jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 23 maart 2023 beroep ingesteld.
Op 11 maart 2025 heeft verweerder de rechtbank, met c.c. aan eisers gemachtigde mr. A.T. Tilburg, meegedeeld dat gebleken is dat eiser al kort na de bekendmaking van het bestreden besluit is vertrokken naar Irak. Verweerder meent dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
Op 24 maart 2024 heeft mr. A.T. Tilburg zich teruggetrokken als gemachtigde van eiser.
Omdat er van de zijde van eiser geen toestemming is verleend de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser is van Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1978.

Heeft eiser procesbelang?

2. De rechtbank beantwoordt allereerst de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Verweerder heeft op 11 maart 2025 meegedeeld dat eiser kort na de bekendmaking van het bestreden besluit is vertrokken naar Irak. Uit informatie van de Duitse autoriteiten is voorts gebleken dat eiser hierna nog tweemaal (op 24 maart 2023 en op 8 april 2024) heeft gepoogd om het Schengengebied via Duitsland weer in te reizen, maar dat hem de toegang is geweigerd. Vervolgens heeft verweerder op 27 februari 2025 contact gehad met de gemachtigde van eiser om na te gaan of deze nog contact had met eiser. De gemachtigde heeft medegedeeld al geruime tijd geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar eiser verblijft, maar wel nog een poging te willen doen om contact met eiser te leggen. Op 10 maart 2025 heeft de gemachtigde aan verweerder aangegeven dat dit niet gelukt is, aldus de brief van verweerder van 11 maart 2025. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld op deze brief te reageren. Uiteindelijk heeft de voormalig gemachtigde van eiser zich teruggetrokken als gemachtigde zonder zich uit te laten over het bericht van verweerder van 11 maart 2025.
2.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit houdt in dat de gemachtigde weet waar de vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [2]
2.2.
Gezien de in het bericht van verweerder vermelde informatie van de Duitse autoriteiten en van de gemachtigde van eiser (welke informatie door de gemachtigde, hoewel hij daartoe gelegenheid heeft gehad, niet is weersproken), en de omstandigheid dat eiser ook niet is verschenen op de zitting, neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de beoordeling van de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel. Met verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat eiser ook geen belang meer heeft bij de beoordeling van het in het bestreden besluit opgenomen terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser heeft immers aan zijn vertrekplicht voldaan en Nederland verlaten. Voor wat betreft het inreisverbod overweegt de rechtbank dat eiser ook hierover geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde en dat van een actueel en concreet belang bij een beoordeling van het inreisverbod niet is gebleken. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, voorzitter, en
mr. M.V. van Baaren en mr. E.C. Harting, leden, in aanwezigheid van mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.