In deze zaak heeft verzoeker op 13 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 20 december 2020 was ingediend. De rechtbank heeft eerder, op 31 mei 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Verweerder heeft op 14 januari 2025 de asielaanvraag ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, verweerder geheel aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 453,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de wegingsfactor ‘licht’, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 januari 2025.